Dutch
Detailed Synonyms for rouleren in Dutch
rouleren:
-
rouleren
Conjugations for rouleren:
o.t.t.
- rouleer
- rouleert
- rouleert
- rouleren
- rouleren
- rouleren
o.v.t.
- rouleerde
- rouleerde
- rouleerde
- rouleerden
- rouleerden
- rouleerden
v.t.t.
- ben gerouleerd
- bent gerouleerd
- is gerouleerd
- zijn gerouleerd
- zijn gerouleerd
- zijn gerouleerd
v.v.t.
- was gerouleerd
- was gerouleerd
- was gerouleerd
- waren gerouleerd
- waren gerouleerd
- waren gerouleerd
o.t.t.t.
- zal rouleren
- zult rouleren
- zal rouleren
- zullen rouleren
- zullen rouleren
- zullen rouleren
o.v.t.t.
- zou rouleren
- zou rouleren
- zou rouleren
- zouden rouleren
- zouden rouleren
- zouden rouleren
diversen
- rouleer!
- rouleert!
- gerouleerd
- roulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
rouleren