Dutch

Detailed Synonyms for strand in Dutch

strand:

strand [het ~] noun

  1. het strand
    het strand; het zandstrand

Related Words for "strand":


strand form of stranden:

stranden verb (strand, strandt, strandde, strandden, gestrand)

  1. stranden
    falen; verkeerd lopen; mislukken; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden
    • falen verb (faal, faalt, faalde, faalden, gefaald)
    • verkeerd lopen verb (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
    • mislukken verb (misluk, mislukt, mislukte, mislukten, mislukt)
    • misgaan verb (ga mis, gaat mis, ging mis, gingen mis, mis gegaan)
    • floppen verb (flop, flopt, flopte, flopten, geflopt)
    • afgaan verb (ga af, gaat af, ging af, gingen af, afgegaan)
    • mislopen verb (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
    • stranden verb (strand, strandt, strandde, strandden, gestrand)

Conjugations for stranden:

o.t.t.
  1. strand
  2. strandt
  3. strandt
  4. stranden
  5. stranden
  6. stranden
o.v.t.
  1. strandde
  2. strandde
  3. strandde
  4. strandden
  5. strandden
  6. strandden
v.t.t.
  1. ben gestrand
  2. bent gestrand
  3. is gestrand
  4. zijn gestrand
  5. zijn gestrand
  6. zijn gestrand
v.v.t.
  1. was gestrand
  2. was gestrand
  3. was gestrand
  4. waren gestrand
  5. waren gestrand
  6. waren gestrand
o.t.t.t.
  1. zal stranden
  2. zult stranden
  3. zal stranden
  4. zullen stranden
  5. zullen stranden
  6. zullen stranden
o.v.t.t.
  1. zou stranden
  2. zou stranden
  3. zou stranden
  4. zouden stranden
  5. zouden stranden
  6. zouden stranden
diversen
  1. strand!
  2. strandt!
  3. gestrand
  4. strandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stranden [het ~] noun

  1. het stranden
    aandrijven; het stranden; aanspoelen

Related Words for "stranden":