Dutch

Detailed Synonyms for tenondergaan in Dutch

tenondergaan:

tenondergaan verb (ga tenonder, gaat tenonder, ging tenonder, gingen tenonder, tenondergegaan)

  1. tenondergaan
    het onderspit delven; tenondergaan; strijd verliezen
    • het onderspit delven verb (delf het onderspit, delft het onderspit, delfde het onderspit, delfden het onderspit, het onderspit gedelfd)
    • tenondergaan verb (ga tenonder, gaat tenonder, ging tenonder, gingen tenonder, tenondergegaan)
  2. tenondergaan
    bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan; afleggen
    • bezwijken verb (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • het onderspit delven verb (delf het onderspit, delft het onderspit, delfde het onderspit, delfden het onderspit, het onderspit gedelfd)
    • tenondergaan verb (ga tenonder, gaat tenonder, ging tenonder, gingen tenonder, tenondergegaan)
    • afleggen verb (leg af, legt af, legde af, legden af, afgelegd)
  3. tenondergaan
    achteruitgaan; teruggaan; instorten; verteren; bezwijken; verrotten; wegrotten; tenondergaan; vergaan; zinken
    • achteruitgaan verb (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • teruggaan verb (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • instorten verb (stort in, stortte in, stortten in, ingestort)
    • verteren verb (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • bezwijken verb (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • verrotten verb (verrot, verrotte, verrotten, verrot)
    • wegrotten verb (rot weg, rotte weg, rotten weg, weggerot)
    • tenondergaan verb (ga tenonder, gaat tenonder, ging tenonder, gingen tenonder, tenondergegaan)
    • vergaan verb (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • zinken verb (zink, zinkt, zonk, zonken, gezonken)

Conjugations for tenondergaan:

o.t.t.
  1. ga tenonder
  2. gaat tenonder
  3. gaat tenonder
  4. gaan tenonder
  5. gaan tenonder
  6. gaan tenonder
o.v.t.
  1. ging tenonder
  2. ging tenonder
  3. ging tenonder
  4. gingen tenonder
  5. gingen tenonder
  6. gingen tenonder
v.t.t.
  1. ben tenondergegaan
  2. bent tenondergegaan
  3. is tenondergegaan
  4. zijn tenondergegaan
  5. zijn tenondergegaan
  6. zijn tenondergegaan
v.v.t.
  1. was tenondergegaan
  2. was tenondergegaan
  3. was tenondergegaan
  4. waren tenondergegaan
  5. waren tenondergegaan
  6. waren tenondergegaan
o.t.t.t.
  1. zal tenondergaan
  2. zult tenondergaan
  3. zal tenondergaan
  4. zullen tenondergaan
  5. zullen tenondergaan
  6. zullen tenondergaan
o.v.t.t.
  1. zou tenondergaan
  2. zou tenondergaan
  3. zou tenondergaan
  4. zouden tenondergaan
  5. zouden tenondergaan
  6. zouden tenondergaan
diversen
  1. ga tenonder!
  2. gat tenonder!
  3. tenondergegaan
  4. tenondergaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze