Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. uitbenen:


Dutch

Detailed Synonyms for uitbenen in Dutch

uitbenen:

uitbenen verb (been uit, beent uit, beende uit, beenden uit, uitgebeend)

  1. uitbenen
    villen; stropen; afhalen; afstropen; uitbenen
    • villen verb (vil, vilt, vilde, vilden, gevild)
    • stropen verb (stroop, stroopt, stroopte, stroopten, gestroopt)
    • afhalen verb (haal af, haalt af, haalde af, haalden af, afgehaald)
    • afstropen verb (stroop af, stroopt af, stroopte af, stroopten af, afgestroopt)
    • uitbenen verb (been uit, beent uit, beende uit, beenden uit, uitgebeend)

Conjugations for uitbenen:

o.t.t.
  1. been uit
  2. beent uit
  3. beent uit
  4. benen uit
  5. benen uit
  6. benen uit
o.v.t.
  1. beende uit
  2. beende uit
  3. beende uit
  4. beenden uit
  5. beenden uit
  6. beenden uit
v.t.t.
  1. heb uitgebeend
  2. hebt uitgebeend
  3. heeft uitgebeend
  4. hebben uitgebeend
  5. hebben uitgebeend
  6. hebben uitgebeend
v.v.t.
  1. had uitgebeend
  2. had uitgebeend
  3. had uitgebeend
  4. hadden uitgebeend
  5. hadden uitgebeend
  6. hadden uitgebeend
o.t.t.t.
  1. zal uitbenen
  2. zult uitbenen
  3. zal uitbenen
  4. zullen uitbenen
  5. zullen uitbenen
  6. zullen uitbenen
o.v.t.t.
  1. zou uitbenen
  2. zou uitbenen
  3. zou uitbenen
  4. zouden uitbenen
  5. zouden uitbenen
  6. zouden uitbenen
en verder
  1. ben uitgebeend
  2. bent uitgebeend
  3. is uitgebeend
  4. zijn uitgebeend
  5. zijn uitgebeend
  6. zijn uitgebeend
diversen
  1. been uit!
  2. beent uit!
  3. uitgebeend
  4. uitbenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze