Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. uitmaken voor:


Dutch

Detailed Synonyms for uitmaken voor in Dutch

uitmaken voor:

uitmaken voor verb (maak uit voor, maakt uit voor, maakte uit voor, maakten uit voor, uitgemaakt voor)

  1. uitmaken voor
    schelden; uitschelden; beledigen; uitjouwen; uitmaken voor
    • schelden verb (scheld, scheldt, schold, scholden, gescholden)
    • uitschelden verb (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)
    • beledigen verb (beledig, beledigt, beledigde, beledigden, beledigd)
    • uitjouwen verb
    • uitmaken voor verb (maak uit voor, maakt uit voor, maakte uit voor, maakten uit voor, uitgemaakt voor)

Conjugations for uitmaken voor:

o.t.t.
  1. maak uit voor
  2. maakt uit voor
  3. maakt uit voor
  4. maken uit voor
  5. maken uit voor
  6. maken uit voor
o.v.t.
  1. maakte uit voor
  2. maakte uit voor
  3. maakte uit voor
  4. maakten uit voor
  5. maakten uit voor
  6. maakten uit voor
v.t.t.
  1. heb uitgemaakt voor
  2. hebt uitgemaakt voor
  3. heeft uitgemaakt voor
  4. hebben uitgemaakt voor
  5. hebben uitgemaakt voor
  6. hebben uitgemaakt voor
v.v.t.
  1. had uitgemaakt voor
  2. had uitgemaakt voor
  3. had uitgemaakt voor
  4. hadden uitgemaakt voor
  5. hadden uitgemaakt voor
  6. hadden uitgemaakt voor
o.t.t.t.
  1. zal uitmaken voor
  2. zult uitmaken voor
  3. zal uitmaken voor
  4. zullen uitmaken voor
  5. zullen uitmaken voor
  6. zullen uitmaken voor
o.v.t.t.
  1. zou uitmaken voor
  2. zou uitmaken voor
  3. zou uitmaken voor
  4. zouden uitmaken voor
  5. zouden uitmaken voor
  6. zouden uitmaken voor
en verder
  1. ben uitgemaakt voor
  2. bent uitgemaakt voor
  3. is uitgemaakt voor
  4. zijn uitgemaakt voor
  5. zijn uitgemaakt voor
  6. zijn uitgemaakt voor
diversen
  1. maak uit voor!
  2. maakt uit voor!
  3. uitgemaakt voor
  4. uitmakend voor
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for uitmaken voor