Summary


Dutch

Detailed Synonyms for verlenen in Dutch

verlenen:

verlenen verb (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)

  1. verlenen
    verstrekken; verlenen; geven; schenken
    • verstrekken verb (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verlenen verb (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • geven verb (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken verb (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
  2. verlenen
    vergunnen; verlenen; toekennen
    • vergunnen verb (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • verlenen verb (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • toekennen verb (ken toe, kent toe, kende toe, kenden toe, toegekend)
  3. verlenen
    – het aan iemand of iets geven 1
    verlenen
    – het aan iemand of iets geven 1
    • verlenen verb (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
      • we moeten hulp verlenen aan de slachtoffers1

Conjugations for verlenen:

o.t.t.
  1. verleen
  2. verleent
  3. verleent
  4. verlenen
  5. verlenen
  6. verlenen
o.v.t.
  1. verleende
  2. verleende
  3. verleende
  4. verleenden
  5. verleenden
  6. verleenden
v.t.t.
  1. heb verleend
  2. hebt verleend
  3. heeft verleend
  4. hebben verleend
  5. hebben verleend
  6. hebben verleend
v.v.t.
  1. had verleend
  2. had verleend
  3. had verleend
  4. hadden verleend
  5. hadden verleend
  6. hadden verleend
o.t.t.t.
  1. zal verlenen
  2. zult verlenen
  3. zal verlenen
  4. zullen verlenen
  5. zullen verlenen
  6. zullen verlenen
o.v.t.t.
  1. zou verlenen
  2. zou verlenen
  3. zou verlenen
  4. zouden verlenen
  5. zouden verlenen
  6. zouden verlenen
diversen
  1. verleen!
  2. verleent!
  3. verleend
  4. verlenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Definitions for "verlenen":

  1. het aan iemand of iets geven1
    • we moeten hulp verlenen aan de slachtoffers1

Related Synonyms for verlenen