Dutch

Detailed Synonyms for vertragen in Dutch

vertragen:

vertragen verb (vertraag, vertraagt, vertraagde, vertraagden, vertraagd)

  1. vertragen
    vertragen; ophouden; temporiseren
    • vertragen verb (vertraag, vertraagt, vertraagde, vertraagden, vertraagd)
    • ophouden verb (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • temporiseren verb (temporiseer, temporiseert, temporiseerde, temporiseerden, getemporiseerd)
  2. vertragen
    vertragen; temporiseren; rekken
    • vertragen verb (vertraag, vertraagt, vertraagde, vertraagden, vertraagd)
    • temporiseren verb (temporiseer, temporiseert, temporiseerde, temporiseerden, getemporiseerd)
    • rekken verb (rek, rekt, rekte, rekten, gerekt)
  3. vertragen
    uitstellen; verschuiven; vertragen; opschuiven; opschorten; voor zich uitschuiven; rekken
    • uitstellen verb (stel uit, stelt uit, stelde uit, stelden uit, uitgesteld)
    • verschuiven verb (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)
    • vertragen verb (vertraag, vertraagt, vertraagde, vertraagden, vertraagd)
    • opschuiven verb (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)
    • opschorten verb (schort op, schortte op, schortten op, opgeschort)
    • rekken verb (rek, rekt, rekte, rekten, gerekt)

Conjugations for vertragen:

o.t.t.
  1. vertraag
  2. vertraagt
  3. vertraagt
  4. vertragen
  5. vertragen
  6. vertragen
o.v.t.
  1. vertraagde
  2. vertraagde
  3. vertraagde
  4. vertraagden
  5. vertraagden
  6. vertraagden
v.t.t.
  1. heb vertraagd
  2. hebt vertraagd
  3. heeft vertraagd
  4. hebben vertraagd
  5. hebben vertraagd
  6. hebben vertraagd
v.v.t.
  1. had vertraagd
  2. had vertraagd
  3. had vertraagd
  4. hadden vertraagd
  5. hadden vertraagd
  6. hadden vertraagd
o.t.t.t.
  1. zal vertragen
  2. zult vertragen
  3. zal vertragen
  4. zullen vertragen
  5. zullen vertragen
  6. zullen vertragen
o.v.t.t.
  1. zou vertragen
  2. zou vertragen
  3. zou vertragen
  4. zouden vertragen
  5. zouden vertragen
  6. zouden vertragen
diversen
  1. vertraag!
  2. vertraagt!
  3. vertraagd
  4. vertragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze