Dutch

Detailed Synonyms for vervagen in Dutch

vervagen:

vervagen verb (vervaag, vervaagt, vervaagde, vervaagden, vervaagd)

  1. vervagen
    vervagen; vervalen; verschieten; verkleuren; vaal worden
    • vervagen verb (vervaag, vervaagt, vervaagde, vervaagden, vervaagd)
    • vervalen verb
    • verschieten verb (verschiet, verschoot, verschoten, verschoten)
    • verkleuren verb (verkleur, verkleurt, verkleurde, verkleurden, verkleurd)
    • vaal worden verb (word vaal, wordt vaal, werd vaal, werden vaal, vaal geworden)
  2. vervagen
    vervagen; verbleken; tanen
    • vervagen verb (vervaag, vervaagt, vervaagde, vervaagden, vervaagd)
    • verbleken verb (verbleek, verbleekt, verbleekte, verbleekten, verbleekt)
    • tanen verb (taan, taant, taande, taanden, getaand)
  3. vervagen
    vervagen; vervloeien; in elkaar overlopen

Conjugations for vervagen:

o.t.t.
  1. vervaag
  2. vervaagt
  3. vervaagt
  4. vervagen
  5. vervagen
  6. vervagen
o.v.t.
  1. vervaagde
  2. vervaagde
  3. vervaagde
  4. vervaagden
  5. vervaagden
  6. vervaagden
v.t.t.
  1. ben vervaagd
  2. bent vervaagd
  3. is vervaagd
  4. zijn vervaagd
  5. zijn vervaagd
  6. zijn vervaagd
v.v.t.
  1. was vervaagd
  2. was vervaagd
  3. was vervaagd
  4. waren vervaagd
  5. waren vervaagd
  6. waren vervaagd
o.t.t.t.
  1. zal vervagen
  2. zult vervagen
  3. zal vervagen
  4. zullen vervagen
  5. zullen vervagen
  6. zullen vervagen
o.v.t.t.
  1. zou vervagen
  2. zou vervagen
  3. zou vervagen
  4. zouden vervagen
  5. zouden vervagen
  6. zouden vervagen
diversen
  1. vervaag!
  2. vervaagt!
  3. vervaagd
  4. vervagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze