Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. voorgeven:


Dutch

Detailed Synonyms for voorgeven in Dutch

voorgeven:

voorgeven verb (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)

  1. voorgeven
    beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
    • beweren verb (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
    • verklaren verb (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • pretenderen verb (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
    • stellen verb (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • voorgeven verb (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)

Conjugations for voorgeven:

o.t.t.
  1. geef voor
  2. geeft voor
  3. geeft voor
  4. geven voor
  5. geven voor
  6. geven voor
o.v.t.
  1. gaf voor
  2. gaf voor
  3. gaf voor
  4. gaven voor
  5. gaven voor
  6. gaven voor
v.t.t.
  1. heb voorgegeven
  2. hebt voorgegeven
  3. heeft voorgegeven
  4. hebben voorgegeven
  5. hebben voorgegeven
  6. hebben voorgegeven
v.v.t.
  1. had voorgegeven
  2. had voorgegeven
  3. had voorgegeven
  4. hadden voorgegeven
  5. hadden voorgegeven
  6. hadden voorgegeven
o.t.t.t.
  1. zal voorgeven
  2. zult voorgeven
  3. zal voorgeven
  4. zullen voorgeven
  5. zullen voorgeven
  6. zullen voorgeven
o.v.t.t.
  1. zou voorgeven
  2. zou voorgeven
  3. zou voorgeven
  4. zouden voorgeven
  5. zouden voorgeven
  6. zouden voorgeven
diversen
  1. geef voor!
  2. geeft voor!
  3. voorgegeven
  4. voorgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze