Dutch

Detailed Synonyms for voorkomend in Dutch

voorkomend:


voorkomend form of voorkomen:

voorkomen verb (voorkom, voorkomt, voorkwam, voorkwamen, voorkomen)

  1. voorkomen
    gebeuren; voorkomen; zich voordoen; plaats hebben
  2. voorkomen
    voorkomen; ondervangen; een bezwaar ondervangen

Conjugations for voorkomen:

o.t.t.
  1. voorkom
  2. voorkomt
  3. voorkomt
  4. voorkomen
  5. voorkomen
  6. voorkomen
o.v.t.
  1. voorkwam
  2. voorkwam
  3. voorkwam
  4. voorkwamen
  5. voorkwamen
  6. voorkwamen
v.t.t.
  1. heb voorkomen
  2. hebt voorkomen
  3. heeft voorkomen
  4. hebben voorkomen
  5. hebben voorkomen
  6. hebben voorkomen
v.v.t.
  1. had voorkomen
  2. had voorkomen
  3. had voorkomen
  4. hadden voorkomen
  5. hadden voorkomen
  6. hadden voorkomen
o.t.t.t.
  1. zal voorkomen
  2. zult voorkomen
  3. zal voorkomen
  4. zullen voorkomen
  5. zullen voorkomen
  6. zullen voorkomen
o.v.t.t.
  1. zou voorkomen
  2. zou voorkomen
  3. zou voorkomen
  4. zouden voorkomen
  5. zouden voorkomen
  6. zouden voorkomen
diversen
  1. voorkom!
  2. voorkomt!
  3. voorkomen
  4. voorkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voorkomen [het ~] noun

  1. het voorkomen
    de verschijning; het uiterlijk; het voorkomen; de gedaante; het type; de buitenkant; de vorm; het vertoon; het aanzien; het aangezicht; het gelaat
  2. het voorkomen
    de verschijning; het uiterlijk; het voorkomen; de gedaante; iemand zijn uiterlijk; de vorm; het vertoon; de buitenkant; het aangezicht
  3. het voorkomen
    de façade; de schijn; de dekmantel; het voorkomen; het masker

voorkomen

  1. voorkomen
    verhinderen; belemmeren; beletten; voorkomen; voorkómen

voorkomen [het ~] noun (voorkom, voorkomt, voorkwam, voorkwamen, voorkomen)

  1. het voorkomen
    – ervoor zorgen dat het niet gebeurt 1
    voorkomen
    – ervoor zorgen dat het niet gebeurt 1
    • voorkomen [het ~] noun (voorkom, voorkomt, voorkwam, voorkwamen, voorkomen)
      • ze probeerde het ongeluk te voorkomen1
  2. het voorkomen
    – gebeuren of er zijn 1
    voorkomen
    – gebeuren of er zijn 1
    • voorkomen [het ~] noun (voorkom, voorkomt, voorkwam, voorkwamen, voorkomen)
      • het komt niet vaak voor dat hij op tijd is1
  3. het voorkomen
    – lijken of schijnen 1
    voorkomen
    – lijken of schijnen 1
    • voorkomen [het ~] noun (voorkom, voorkomt, voorkwam, voorkwamen, voorkomen)
      • dat gezicht komt mij bekend voor1
  4. het voorkomen
    – voor de rechtbank verschijnen 1
    voorkomen
    – voor de rechtbank verschijnen 1
    • voorkomen [het ~] noun (voorkom, voorkomt, voorkwam, voorkwamen, voorkomen)
      • hij moet binnenkort vóórkomen1

Conjugations for voorkomen:

o.t.t.
  1. voorkom
  2. voorkomt
  3. voorkomt
  4. voorkomen
  5. voorkomen
  6. voorkomen
o.v.t.
  1. voorkwam
  2. voorkwam
  3. voorkwam
  4. voorkwamen
  5. voorkwamen
  6. voorkwamen
v.t.t.
  1. heb voorkomen
  2. hebt voorkomen
  3. heeft voorkomen
  4. hebben voorkomen
  5. hebben voorkomen
  6. hebben voorkomen
v.v.t.
  1. had voorkomen
  2. had voorkomen
  3. had voorkomen
  4. hadden voorkomen
  5. hadden voorkomen
  6. hadden voorkomen
o.t.t.t.
  1. zal voorkomen
  2. zult voorkomen
  3. zal voorkomen
  4. zullen voorkomen
  5. zullen voorkomen
  6. zullen voorkomen
o.v.t.t.
  1. zou voorkomen
  2. zou voorkomen
  3. zou voorkomen
  4. zouden voorkomen
  5. zouden voorkomen
  6. zouden voorkomen
diversen
  1. voorkom!
  2. voorkomt!
  3. voorkomen
  4. voorkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "voorkomen":

  • voorkomens

Related Definitions for "voorkomen":

  1. ervoor zorgen dat het niet gebeurt1
    • ze probeerde het ongeluk te voorkomen1
  2. gebeuren of er zijn1
    • het komt niet vaak voor dat hij op tijd is1
  3. lijken of schijnen1
    • dat gezicht komt mij bekend voor1
  4. voor de rechtbank verschijnen1
    • hij moet binnenkort vóórkomen1

Related Synonyms for voorkomend