Dutch

Detailed Synonyms for wegrennen in Dutch

wegrennen:

wegrennen verb (ren weg, rent weg, rende weg, renden weg, weggerend)

  1. wegrennen
    wegrennen; wegstuiven; weghollen; wegsnellen; wegdraven; weghaasten; wegspoeden; wegijlen
    • wegrennen verb (ren weg, rent weg, rende weg, renden weg, weggerend)
    • wegstuiven verb (stuif weg, stuift weg, stoof weg, stoven weg, weggestoven)
    • weghollen verb (hol weg, holt weg, holde weg, holden weg, weggehold)
    • wegsnellen verb
    • wegdraven verb (draaf weg, draaft weg, draafde weg, draafden weg, weggedraafd)
    • weghaasten verb (haast weg, haastte weg, haastten weg, weggehaast)
    • wegspoeden verb (spoed weg, spoedt weg, spoedde weg, spoedden weg, weggespoed)
    • wegijlen verb (ijl weg, ijlt weg, ijlde weg, ijlden weg, weggeijld)
  2. wegrennen
    wegspoeden; wegsnellen; wegrennen; weghollen; wegijlen; weghaasten
    • wegspoeden verb (spoed weg, spoedt weg, spoedde weg, spoedden weg, weggespoed)
    • wegsnellen verb
    • wegrennen verb (ren weg, rent weg, rende weg, renden weg, weggerend)
    • weghollen verb (hol weg, holt weg, holde weg, holden weg, weggehold)
    • wegijlen verb (ijl weg, ijlt weg, ijlde weg, ijlden weg, weggeijld)
    • weghaasten verb (haast weg, haastte weg, haastten weg, weggehaast)
  3. wegrennen
    vluchten; wegkomen; ontvluchten; weglopen; ontsnappen aan; zich vrijmaken; ontkomen; wegrennen; ontglippen
    • vluchten verb (vlucht, vluchtte, vluchtten, gevlucht)
    • wegkomen verb (kom weg, komt weg, kwam weg, kwamen weg, weggekomen)
    • ontvluchten verb (ontvlucht, ontvluchtte, ontvluchtten, ontvlucht)
    • weglopen verb (loop weg, loopt weg, liep weg, liepen weg, weggelopen)
    • ontkomen verb (ontkom, ontkomt, ontkwam, ontkwamen, ontkomen)
    • wegrennen verb (ren weg, rent weg, rende weg, renden weg, weggerend)
    • ontglippen verb (ontglip, ontglipt, ontglipte, ontglipten, ontglipt)

Conjugations for wegrennen:

o.t.t.
  1. ren weg
  2. rent weg
  3. rent weg
  4. rennen weg
  5. rennen weg
  6. rennen weg
o.v.t.
  1. rende weg
  2. rende weg
  3. rende weg
  4. renden weg
  5. renden weg
  6. renden weg
v.t.t.
  1. ben weggerend
  2. bent weggerend
  3. is weggerend
  4. zijn weggerend
  5. zijn weggerend
  6. zijn weggerend
v.v.t.
  1. was weggerend
  2. was weggerend
  3. was weggerend
  4. waren weggerend
  5. waren weggerend
  6. waren weggerend
o.t.t.t.
  1. zal wegrennen
  2. zult wegrennen
  3. zal wegrennen
  4. zullen wegrennen
  5. zullen wegrennen
  6. zullen wegrennen
o.v.t.t.
  1. zou wegrennen
  2. zou wegrennen
  3. zou wegrennen
  4. zouden wegrennen
  5. zouden wegrennen
  6. zouden wegrennen
diversen
  1. ren weg!
  2. rent weg!
  3. weggerend
  4. wegrennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze