Dutch

Detailed Synonyms for wegzinken in Dutch

wegzinken:

wegzinken [znw.] noun

  1. wegzinken
    inzinken; wegzinken

wegzinken verb (zink weg, zinkt weg, zonk weg, zonken weg, weggezonken)

  1. wegzinken
    vervallen; wegglijden; inzinken; aftakelen; afzakken; afglijden; wegzinken
    • vervallen verb (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • wegglijden verb (glijd weg, glijdt weg, gleed weg, gleden weg, weggegleden)
    • inzinken verb (zink in, zinkt in, zonk in, zonken in, ingezonken)
    • aftakelen verb (takel af, takelt af, takelde af, takelden af, afgetakeld)
    • afzakken verb (zak af, zakt af, zakte af, zakten af, afgezakt)
    • afglijden verb (glijd af, glijdt af, gleed af, gleden af, afgegleden)
    • wegzinken verb (zink weg, zinkt weg, zonk weg, zonken weg, weggezonken)

Conjugations for wegzinken:

o.t.t.
  1. zink weg
  2. zinkt weg
  3. zinkt weg
  4. zinken weg
  5. zinken weg
  6. zinken weg
o.v.t.
  1. zonk weg
  2. zonk weg
  3. zonk weg
  4. zonken weg
  5. zonken weg
  6. zonken weg
v.t.t.
  1. ben weggezonken
  2. bent weggezonken
  3. is weggezonken
  4. zijn weggezonken
  5. zijn weggezonken
  6. zijn weggezonken
v.v.t.
  1. was weggezonken
  2. was weggezonken
  3. was weggezonken
  4. waren weggezonken
  5. waren weggezonken
  6. waren weggezonken
o.t.t.t.
  1. zal wegzinken
  2. zult wegzinken
  3. zal wegzinken
  4. zullen wegzinken
  5. zullen wegzinken
  6. zullen wegzinken
o.v.t.t.
  1. zou wegzinken
  2. zou wegzinken
  3. zou wegzinken
  4. zouden wegzinken
  5. zouden wegzinken
  6. zouden wegzinken
diversen
  1. zink weg!
  2. zinkt weg!
  3. weggezonken
  4. wegzinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze