Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- aantrekken:
-
Wiktionary:
- aantrekken → attrahera, dra, locka, stimulera, förmå, locka till sig, dra till sig, dra åt, använda, begagna, bruka, lägga, ställa, sätta, ådraga, draga, tilldraga sig, ådraga sig, tränga sig in, framtvingas, tacka ja till
Dutch
Detailed Translations for aantrekken from Dutch to Swedish
aantrekken:
-
aantrekken (aankleden; aandoen)
-
aantrekken (werven; adverteren)
-
aantrekken (dichttrekken)
-
aantrekken (in dienst nemen; aannemen; inhuren)
Conjugations for aantrekken:
o.t.t.
- trek aan
- trekt aan
- trekt aan
- trekken aan
- trekken aan
- trekken aan
o.v.t.
- trok aan
- trok aan
- trok aan
- trokken aan
- trokken aan
- trokken aan
v.t.t.
- heb aangetrokken
- hebt aangetrokken
- heeft aangetrokken
- hebben aangetrokken
- hebben aangetrokken
- hebben aangetrokken
v.v.t.
- had aangetrokken
- had aangetrokken
- had aangetrokken
- hadden aangetrokken
- hadden aangetrokken
- hadden aangetrokken
o.t.t.t.
- zal aantrekken
- zult aantrekken
- zal aantrekken
- zullen aantrekken
- zullen aantrekken
- zullen aantrekken
o.v.t.t.
- zou aantrekken
- zou aantrekken
- zou aantrekken
- zouden aantrekken
- zouden aantrekken
- zouden aantrekken
diversen
- trek aan!
- trekt aan!
- aangetrokken
- aantrekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aantrekken:
Synonyms for "aantrekken":
Antonyms for "aantrekken":
Related Definitions for "aantrekken":
Wiktionary Translations for aantrekken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aantrekken | → attrahera; dra | ↔ draw — to attract |
• aantrekken | → locka; stimulera; förmå | ↔ entice — To lure; to attract by arousing desire or hope. |
• aantrekken | → locka | ↔ anlocken — Interesse erwecken |
• aantrekken | → locka till sig | ↔ anlocken — durch erwecktes Interesse etwas oder jemanden zu sich holen |
• aantrekken | → dra till sig | ↔ anziehen — ohne Berührung zu sich hin ziehen |
• aantrekken | → dra åt | ↔ anziehen — den Zug erhöhen, etwas straff machen |
• aantrekken | → använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• aantrekken | → attrahera; ådraga; draga; locka; tilldraga sig; ådraga sig | ↔ attirer — tirer, faire venir à soi. |
• aantrekken | → tränga sig in; framtvingas | ↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens |
• aantrekken | → lägga; ställa; sätta | ↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. |
• aantrekken | → tacka ja till | ↔ revêtir — pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin. |