Dutch

Detailed Translations for aanpoten from Dutch to Swedish

aanpoten:

aanpoten verb (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)

  1. aanpoten (hard werken; flink aanpakken)
    plugga; slita; arbeta hårt
    • plugga verb (pluggar, pluggade, pluggat)
    • slita verb (sliter, slet, slitit)
    • arbeta hårt verb (arbetar hårt, arbetade hårt, arbetat hårt)
  2. aanpoten (zich spoeden; haasten; jagen; )
    rusa; skynda; ila; hasta
    • rusa verb (rusar, rusade, rusat)
    • skynda verb (skyndar, skyndade, skyndat)
    • ila verb (ilar, ilade, ilat)
    • hasta verb (hastar, hastade, hastat)
  3. aanpoten (hard werken; half dood werken; afbeulen; )
    jobba natt och dag; arbeta hårt; jobba ihjäl sig
    • jobba natt och dag verb (jobbar natt och dag, jobbade natt och dag, jobbat natt och dag)
    • arbeta hårt verb (arbetar hårt, arbetade hårt, arbetat hårt)
    • jobba ihjäl sig verb (jobbar ihjäl sig, jobbade ihjäl sig, jobbat ihjäl sig)

Conjugations for aanpoten:

o.t.t.
  1. poot aan
  2. poot aan
  3. poot aan
  4. poten aan
  5. poten aan
  6. poten aan
o.v.t.
  1. pootte aan
  2. pootte aan
  3. pootte aan
  4. pootten aan
  5. pootten aan
  6. pootten aan
v.t.t.
  1. heb aangepoot
  2. hebt aangepoot
  3. heeft aangepoot
  4. hebben aangepoot
  5. hebben aangepoot
  6. hebben aangepoot
v.v.t.
  1. had aangepoot
  2. had aangepoot
  3. had aangepoot
  4. hadden aangepoot
  5. hadden aangepoot
  6. hadden aangepoot
o.t.t.t.
  1. zal aanpoten
  2. zult aanpoten
  3. zal aanpoten
  4. zullen aanpoten
  5. zullen aanpoten
  6. zullen aanpoten
o.v.t.t.
  1. zou aanpoten
  2. zou aanpoten
  3. zou aanpoten
  4. zouden aanpoten
  5. zouden aanpoten
  6. zouden aanpoten
diversen
  1. poot aan!
  2. poot aan!
  3. aangepoot
  4. aanpotende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanpoten:

NounRelated TranslationsOther Translations
rusa scheutje
VerbRelated TranslationsOther Translations
arbeta hårt aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; flink aanpakken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
hasta aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden haasten; jachten; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten
ila aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden haasten; hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; rennen; reppen; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden
jobba ihjäl sig aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
jobba natt och dag aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven
plugga aanpoten; flink aanpakken; hard werken afslijpen; erafslijpen; vossen
rusa aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; stormlopen; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden
skynda aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden opjagen; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken
slita aanpoten; flink aanpakken; hard werken afslijpen; erafslijpen; ergens uitscheuren; inscheuren; rafels loslaten; scheuren; uitrafelen