Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. bedrukt:
  2. bedrukken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bedrukt from Dutch to Swedish

bedrukt:


bedrukken:

bedrukken verb (bedruk, bedrukt, bedrukte, bedrukten, bedrukt)

  1. bedrukken (opdrukken; overdrukken)
    trycka
    • trycka verb (trycker, tryckte, tryckt)

Conjugations for bedrukken:

o.t.t.
  1. bedruk
  2. bedrukt
  3. bedrukt
  4. bedrukken
  5. bedrukken
  6. bedrukken
o.v.t.
  1. bedrukte
  2. bedrukte
  3. bedrukte
  4. bedrukten
  5. bedrukten
  6. bedrukten
v.t.t.
  1. heb bedrukt
  2. hebt bedrukt
  3. heeft bedrukt
  4. hebben bedrukt
  5. hebben bedrukt
  6. hebben bedrukt
v.v.t.
  1. had bedrukt
  2. had bedrukt
  3. had bedrukt
  4. hadden bedrukt
  5. hadden bedrukt
  6. hadden bedrukt
o.t.t.t.
  1. zal bedrukken
  2. zult bedrukken
  3. zal bedrukken
  4. zullen bedrukken
  5. zullen bedrukken
  6. zullen bedrukken
o.v.t.t.
  1. zou bedrukken
  2. zou bedrukken
  3. zou bedrukken
  4. zouden bedrukken
  5. zouden bedrukken
  6. zouden bedrukken
en verder
  1. ben bedrukt
  2. bent bedrukt
  3. is bedrukt
  4. zijn bedrukt
  5. zijn bedrukt
  6. zijn bedrukt
diversen
  1. bedruk!
  2. bedrukt!
  3. bedrukt
  4. bedrukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bedrukken:

NounRelated TranslationsOther Translations
trycka afdruksel
VerbRelated TranslationsOther Translations
trycka bedrukken; opdrukken; overdrukken aandrukken; boekdrukken; oppersen; persen; prenten; printen; vastdrukken

Wiktionary Translations for bedrukken:


Cross Translation:
FromToVia
bedrukken dämpa dampen — depress, lessen

Related Translations for bedrukt