Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. binden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bind from Dutch to Swedish

bind form of binden:

binden verb (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)

  1. binden (boekbinden; inbinden)
    binda in böcker
  2. binden (knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
    bakbinda; binda fast; fjättra
    • bakbinda verb (bakbinder, bakband, bakbundit)
    • binda fast verb (binder fast, band fast, bundit fast)
    • fjättra verb (fjättrar, fjättrade, fjättrat)
  3. binden (ketenen; boeien; kluisteren)
    kedja; kedja fast
    • kedja verb (kedjar, kedjade, kedjat)
    • kedja fast verb (kedjar fast, kedjade fast, kedjat fast)

Conjugations for binden:

o.t.t.
  1. bind
  2. bindt
  3. bindt
  4. binden
  5. binden
  6. binden
o.v.t.
  1. bond
  2. bond
  3. bond
  4. bonden
  5. bonden
  6. bonden
v.t.t.
  1. heb gebonden
  2. hebt gebonden
  3. heeft gebonden
  4. hebben gebonden
  5. hebben gebonden
  6. hebben gebonden
v.v.t.
  1. had gebonden
  2. had gebonden
  3. had gebonden
  4. hadden gebonden
  5. hadden gebonden
  6. hadden gebonden
o.t.t.t.
  1. zal binden
  2. zult binden
  3. zal binden
  4. zullen binden
  5. zullen binden
  6. zullen binden
o.v.t.t.
  1. zou binden
  2. zou binden
  3. zou binden
  4. zouden binden
  5. zouden binden
  6. zouden binden
diversen
  1. bind!
  2. bindt!
  3. gebonden
  4. bindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for binden:

NounRelated TranslationsOther Translations
kedja aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; keten; ketting; kluister; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie; snoer
VerbRelated TranslationsOther Translations
bakbinda binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
binda fast binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; dichtbinden; om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden; toebinden
binda in böcker binden; boekbinden; inbinden
fjättra binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
kedja binden; boeien; ketenen; kluisteren
kedja fast binden; boeien; ketenen; kluisteren handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen

Related Definitions for "binden":

  1. een gerecht dikker maken1
    • ik bond de soep met bloem1
  2. er omheen doen en vastmaken1
    • hij bond het touw om de stapel kranten1
  3. hem in zijn vrijheid beperken1
    • mijn moeder is aan huis gebonden1

Wiktionary Translations for binden:


Cross Translation:
FromToVia
binden tjudra tether — to restrict something with a tether
binden binda tie — to attach or fasten with string
binden befästa; fästa; binda; snöra attacherfixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
binden binda; snöra nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
binden binda; snöra relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
binden trycka serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).