Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gebruik maken van:


Dutch

Detailed Translations for gebruik maken van from Dutch to Swedish

gebruik maken van:

gebruik maken van verb (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)

  1. gebruik maken van (bezigen; gebruiken; hanteren)
    använda
    • använda verb (använder, använde, använt)
  2. gebruik maken van (gebruiken; toepassen; benutten; aanwenden)
    använda sig utav
  3. gebruik maken van (gebruiken; aanwenden; benutten; utiliseren)
    använda; nyttja; använda sig av; bruka
    • använda verb (använder, använde, använt)
    • nyttja verb (nyttjar, nyttjade, nyttjat)
    • använda sig av verb (använder sig av, använde sig av, använt sig av)
    • bruka verb (brukar, brukade, brukat)

Conjugations for gebruik maken van:

o.t.t.
  1. maak gebruik van
  2. maakt gebruik van
  3. maakt gebruik van
  4. maken gebruik van
  5. maken gebruik van
  6. maken gebruik van
o.v.t.
  1. maakte gebruik van
  2. maakte gebruik van
  3. maakte gebruik van
  4. maakten gebruik van
  5. maakten gebruik van
  6. maakten gebruik van
v.t.t.
  1. heb gebruik gemaakt van
  2. hebt gebruik gemaakt van
  3. heeft gebruik gemaakt van
  4. hebben gebruik gemaakt van
  5. hebben gebruik gemaakt van
  6. hebben gebruik gemaakt van
v.v.t.
  1. had gebruik gemaakt van
  2. had gebruik gemaakt van
  3. had gebruik gemaakt van
  4. hadden gebruik gemaakt van
  5. hadden gebruik gemaakt van
  6. hadden gebruik gemaakt van
o.t.t.t.
  1. zal gebruik maken van
  2. zult gebruik maken van
  3. zal gebruik maken van
  4. zullen gebruik maken van
  5. zullen gebruik maken van
  6. zullen gebruik maken van
o.v.t.t.
  1. zou gebruik maken van
  2. zou gebruik maken van
  3. zou gebruik maken van
  4. zouden gebruik maken van
  5. zouden gebruik maken van
  6. zouden gebruik maken van
diversen
  1. maak gebruik van!
  2. maakt gebruik van!
  3. gebruik gemaakt van
  4. gebruik makend van
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gebruik maken van:

VerbRelated TranslationsOther Translations
använda aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; utiliseren aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; doorjagen; gebruiken; gelden; inspannen; moeite geven; omleggen; opmaken; praktiseren; profiteren; solliciteren; sport uitoefenen; toepassen; van kracht zijn; verbruiken
använda sig av aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren
använda sig utav aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen woekeren
bruka aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren inspannen; moeite geven
nyttja aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen

Related Translations for gebruik maken van