Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. goser:


Dutch

Detailed Translations for goser from Dutch to Swedish

goser:

goser [znw.] noun

  1. goser (gozer; knakker; knul; kerel; vent)
    kille; polare; grabb; kis

Translation Matrix for goser:

NounRelated TranslationsOther Translations
grabb goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent heerschap; joch; jonge knaap; jongeling; jongeman; snuiter; sujet; vent
kille goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent baasje; joch; klein kereltje; snuiter
kis goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent
polare goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent boezemvriend; compagnon; gabber; gabbertje; genoot; gezel; hartsvriend; kameraad; kameraadje; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; makkertje; pal; spitsbroeder; vriend; vriendje

Related Definitions for "goser":

  1. man of jongen (plat)1
    • ik vermoord die goser!1