Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. grootbrengen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for grootbrengen from Dutch to Swedish

grootbrengen:

grootbrengen verb (breng groot, brengt groot, bracht groot, brachten groot, grootgebracht)

  1. grootbrengen (opvoeden; vormen)
    föda
    • föda verb (föder, födde, fött)

Conjugations for grootbrengen:

o.t.t.
  1. breng groot
  2. brengt groot
  3. brengt groot
  4. brengen groot
  5. brengen groot
  6. brengen groot
o.v.t.
  1. bracht groot
  2. bracht groot
  3. bracht groot
  4. brachten groot
  5. brachten groot
  6. brachten groot
v.t.t.
  1. heb grootgebracht
  2. hebt grootgebracht
  3. heeft grootgebracht
  4. hebben grootgebracht
  5. hebben grootgebracht
  6. hebben grootgebracht
v.v.t.
  1. had grootgebracht
  2. had grootgebracht
  3. had grootgebracht
  4. hadden grootgebracht
  5. hadden grootgebracht
  6. hadden grootgebracht
o.t.t.t.
  1. zal grootbrengen
  2. zult grootbrengen
  3. zal grootbrengen
  4. zullen grootbrengen
  5. zullen grootbrengen
  6. zullen grootbrengen
o.v.t.t.
  1. zou grootbrengen
  2. zou grootbrengen
  3. zou grootbrengen
  4. zouden grootbrengen
  5. zouden grootbrengen
  6. zouden grootbrengen
en verder
  1. ben grootgebracht
  2. bent grootgebracht
  3. is grootgebracht
  4. zijn grootgebracht
  5. zijn grootgebracht
  6. zijn grootgebracht
diversen
  1. breng groot!
  2. brengt groot!
  3. grootgebracht
  4. grootbrendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for grootbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
föda eten; kost; spijziging; voedering; voeding; voedsel; voering
VerbRelated TranslationsOther Translations
föda grootbrengen; opvoeden; vormen eten geven; spijzigen; te eten geven; ter wereld brengen; voeden; voederen; voedsel geven; voeren

Wiktionary Translations for grootbrengen:


Cross Translation:
FromToVia
grootbrengen uppfostra éduquer — Former par l’éducation, instruire.