Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. hecht:
  2. hechten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for hecht from Dutch to Swedish

hecht:

hecht adj

  1. hecht
    fast

Translation Matrix for hecht:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fast abstineren; vasten
ModifierRelated TranslationsOther Translations
fast hecht degelijk; gelijkmatig; gestaag; solide; stevig

Related Words for "hecht":

  • hechtheid, hechter, hechtere, hechtst, hechtste, hechte

hecht form of hechten:

hechten verb (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)

  1. hechten (vastnaaien)
    sy ihop
    • sy ihop verb (syr ihop, sydde ihop, sytt ihop)
  2. hechten (aanhechten; bevestigen)
    fästa; sätta fast
    • fästa verb (fästar, fästade, fästat)
    • sätta fast verb (sätter fast, satte fast, satt fast)
  3. hechten (vastlijmen; vasthechten; lijmen; vastplakken; opplakken)
    limma; klistra; hoplimma
    • limma verb (limmar, limmade, limmat)
    • klistra verb (klistrar, klistrade, klistrat)
    • hoplimma verb (hoplimar, hoplimade, hoplimmat)

Conjugations for hechten:

o.t.t.
  1. hecht
  2. hecht
  3. hecht
  4. hechten
  5. hechten
  6. hechten
o.v.t.
  1. hechtte
  2. hechtte
  3. hechtte
  4. hechtten
  5. hechtten
  6. hechtten
v.t.t.
  1. heb gehecht
  2. hebt gehecht
  3. heeft gehecht
  4. hebben gehecht
  5. hebben gehecht
  6. hebben gehecht
v.v.t.
  1. had gehecht
  2. had gehecht
  3. had gehecht
  4. hadden gehecht
  5. hadden gehecht
  6. hadden gehecht
o.t.t.t.
  1. zal hechten
  2. zult hechten
  3. zal hechten
  4. zullen hechten
  5. zullen hechten
  6. zullen hechten
o.v.t.t.
  1. zou hechten
  2. zou hechten
  3. zou hechten
  4. zouden hechten
  5. zouden hechten
  6. zouden hechten
en verder
  1. ben gehecht
  2. bent gehecht
  3. is gehecht
  4. zijn gehecht
  5. zijn gehecht
  6. zijn gehecht
diversen
  1. hecht!
  2. hecht!
  3. gehecht
  4. hechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hechten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fästa aanhechten; bevestigen; hechten aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhaken; aankoppelen; bevestigen; implanteren; in de val laten lopen; inplanten; knopen; strikken; uitlijnen; vastbinden; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
hoplimma hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken
klistra hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanlijmen; iets vastkleven; kitten; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastlijmen; vastplakken
limma hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanlijmen; kitten; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
sy ihop hechten; vastnaaien
sätta fast aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandraaien; aanspelden; door draaien vastmaken; knopen; strikken; vastknopen; vastmaken

Wiktionary Translations for hechten:


Cross Translation:
FromToVia
hechten limma collerjoindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.