Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. oppas:
  2. oppassen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for oppas from Dutch to Swedish

oppas:

oppas [de ~ (m)] noun

  1. de oppas (kinderoppas; babyoppas; babysitter)

Translation Matrix for oppas:

NounRelated TranslationsOther Translations
barnflicka babyoppas; babysitter; kinderoppas; oppas kindermeisje
barnpass babyoppas; babysitter; kinderoppas; oppas

Related Words for "oppas":


Wiktionary Translations for oppas:


Cross Translation:
FromToVia
oppas barnvakt baby-sitter — Garde de bébé ou d’enfant

oppas form of oppassen:

oppassen verb (pas op, past op, paste op, pasten op, opgepast)

  1. oppassen (voorzichtig zijn; uitkijken)
    passa på; akta sig; vara försiktig; vara noga
    • passa på verb (passar på, passade på, passat på)
    • akta sig verb (aktar sig, aktade sig, aktat sig)
    • vara försiktig verb (är försiktig, var försiktig, varit försiktig)
    • vara noga verb (är noga, var noga, varit noga)
  2. oppassen (uitkijken voor; opletten)
    vara vaksam; se upp; akta sig för
    • vara vaksam verb (är vaksam, var vaksam, varit vaksam)
    • se upp verb (ser upp, såg upp, sett upp)
    • akta sig för verb (aktar sig för, aktade sig för, aktat sig för)

Conjugations for oppassen:

o.t.t.
  1. pas op
  2. past op
  3. past op
  4. passen op
  5. passen op
  6. passen op
o.v.t.
  1. paste op
  2. paste op
  3. paste op
  4. pasten op
  5. pasten op
  6. pasten op
v.t.t.
  1. heb opgepast
  2. hebt opgepast
  3. heeft opgepast
  4. hebben opgepast
  5. hebben opgepast
  6. hebben opgepast
v.v.t.
  1. had opgepast
  2. had opgepast
  3. had opgepast
  4. hadden opgepast
  5. hadden opgepast
  6. hadden opgepast
o.t.t.t.
  1. zal oppassen
  2. zult oppassen
  3. zal oppassen
  4. zullen oppassen
  5. zullen oppassen
  6. zullen oppassen
o.v.t.t.
  1. zou oppassen
  2. zou oppassen
  3. zou oppassen
  4. zouden oppassen
  5. zouden oppassen
  6. zouden oppassen
diversen
  1. pas op!
  2. past op!
  3. opgepast
  4. oppassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

oppassen [het ~] noun

  1. het oppassen (attentie; uitkijken)

Translation Matrix for oppassen:

NounRelated TranslationsOther Translations
uppmärksamhet attentie; oppassen; uitkijken aandacht; acht; attentie; inachtneming; oplettendheid; opmerkzaamheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
akta sig oppassen; uitkijken; voorzichtig zijn
akta sig för opletten; oppassen; uitkijken voor
passa på oppassen; uitkijken; voorzichtig zijn
se upp opletten; oppassen; uitkijken voor naar boven kijken; naar boven zien
vara försiktig oppassen; uitkijken; voorzichtig zijn op zijn hoede zijn; zorg dragen; zorgen
vara noga oppassen; uitkijken; voorzichtig zijn
vara vaksam opletten; oppassen; uitkijken voor
- opletten; uitkijken

Related Words for "oppassen":


Synonyms for "oppassen":


Related Definitions for "oppassen":

  1. je aandacht erbij houden1
    • je moet goed oppassen, anders val je1
  2. toezicht op een kind houden1
    • wil je vanavond oppassen als wij naar de film gaan?1

Wiktionary Translations for oppassen:


Cross Translation:
FromToVia
oppassen se upp watch out — to use caution
oppassen övervaka surveillerobserver avec attention ; examiner ; contrôler.