Dutch

Detailed Translations for snuffel from Dutch to Swedish

snuffelen:

snuffelen verb (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)

  1. snuffelen
    betaga; strosa runt
  2. snuffelen (rechercheren; speuren; naspeuring doen)
    leta efter; söka efter; undersöka; forska
    • leta efter verb (letar efter, letade efter, letat efter)
    • söka efter verb (söker efter, sökte efter, sökt efter)
    • undersöka verb (undersöker, undersökte, undersökt)
    • forska verb (forskar, forskade, forskat)
  3. snuffelen (rondwroeten)
    söka igenom
    • söka igenom verb (söker igenom, sökte igenom, sökt igenom)
  4. snuffelen (graaien; grabbelen)
    gräva; treva; kravla
    • gräva verb (gräver, grävde, grävt)
    • treva verb (trevar, trevade, trevat)
    • kravla verb (kravlar, kravlade, kravlat)

Conjugations for snuffelen:

o.t.t.
  1. snuffel
  2. snuffelt
  3. snuffelt
  4. snuffelen
  5. snuffelen
  6. snuffelen
o.v.t.
  1. snuffelde
  2. snuffelde
  3. snuffelde
  4. snuffelden
  5. snuffelden
  6. snuffelden
v.t.t.
  1. heb gesnuffeld
  2. hebt gesnuffeld
  3. heeft gesnuffeld
  4. hebben gesnuffeld
  5. hebben gesnuffeld
  6. hebben gesnuffeld
v.v.t.
  1. had gesnuffeld
  2. had gesnuffeld
  3. had gesnuffeld
  4. hadden gesnuffeld
  5. hadden gesnuffeld
  6. hadden gesnuffeld
o.t.t.t.
  1. zal snuffelen
  2. zult snuffelen
  3. zal snuffelen
  4. zullen snuffelen
  5. zullen snuffelen
  6. zullen snuffelen
o.v.t.t.
  1. zou snuffelen
  2. zou snuffelen
  3. zou snuffelen
  4. zouden snuffelen
  5. zouden snuffelen
  6. zouden snuffelen
en verder
  1. ben gesnuffeld
  2. bent gesnuffeld
  3. is gesnuffeld
  4. zijn gesnuffeld
  5. zijn gesnuffeld
  6. zijn gesnuffeld
diversen
  1. snuffel!
  2. snuffelt!
  3. gesnuffeld
  4. snuffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for snuffelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
betaga snuffelen afgrazen; grasduinen; graseten; grazen; ontvellen; stropen; weiden
forska naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren bestuderen; naspeuren; nasporen; navorsen
gräva graaien; grabbelen; snuffelen delven; doorwroeten; graven; woelen; wroeten; wroetend onderzoeken; wurmen
kravla graaien; grabbelen; snuffelen
leta efter naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren afzoeken; op zoek zijn naar; zien te vinden; zoeken
strosa runt snuffelen
söka efter naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren
söka igenom rondwroeten; snuffelen
treva graaien; grabbelen; snuffelen frommelen; op de tast lopen
undersöka naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; controleren; doorvorsen; examineren; fouilleren; graaien; grabbelen; iets opzoeken; in iets rondtasten; inspecteren; keuren; met sonde onderzoeken; nagaan; nakijken; naspeuren; nasporen; nazoeken; onderzoeken; overhoren; rommelen; schouwen; sonderen; testen; toetsen; uitproberen; uittesten; visiteren