Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitgewerkt:
  2. uitwerken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitgewerkt from Dutch to Swedish

uitgewerkt:


Translation Matrix for uitgewerkt:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
detaljerat in details; uitgewerkt
genomarbetad in details; uitgewerkt doorgekneed
genomarbetat in details; uitgewerkt

uitgewerkt form of uitwerken:

uitwerken verb (werk uit, werkt uit, werkte uit, werkten uit, uitgewerkt)

  1. uitwerken (preciseren)
    förklara; utarbeta
    • förklara verb (förklarar, förklarade, förklarat)
    • utarbeta verb (utarbetar, utarbetade, utarbetat)
  2. uitwerken (uitrekenen; berekenen; becijferen; calculeren)
    beräkna
    • beräkna verb (beräknar, beräknade, beräknat)

Conjugations for uitwerken:

o.t.t.
  1. werk uit
  2. werkt uit
  3. werkt uit
  4. werken uit
  5. werken uit
  6. werken uit
o.v.t.
  1. werkte uit
  2. werkte uit
  3. werkte uit
  4. werkten uit
  5. werkten uit
  6. werkten uit
v.t.t.
  1. ben uitgewerkt
  2. bent uitgewerkt
  3. is uitgewerkt
  4. zijn uitgewerkt
  5. zijn uitgewerkt
  6. zijn uitgewerkt
v.v.t.
  1. was uitgewerkt
  2. was uitgewerkt
  3. was uitgewerkt
  4. waren uitgewerkt
  5. waren uitgewerkt
  6. waren uitgewerkt
o.t.t.t.
  1. zal uitwerken
  2. zult uitwerken
  3. zal uitwerken
  4. zullen uitwerken
  5. zullen uitwerken
  6. zullen uitwerken
o.v.t.t.
  1. zou uitwerken
  2. zou uitwerken
  3. zou uitwerken
  4. zouden uitwerken
  5. zouden uitwerken
  6. zouden uitwerken
diversen
  1. werk uit!
  2. werkt uit!
  3. uitgewerkt
  4. uitwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitwerken:

NounRelated TranslationsOther Translations
utarbeta opmaken; opstellen; redigeren
VerbRelated TranslationsOther Translations
beräkna becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken begroten; berekenen; factureren; in rekening brengen; ramen; rekenen; schatten
förklara preciseren; uitwerken beschrijven; betogen; betonen; betuigen; demonstreren; duiden; mededelen; mening kenbaar maken; nader verklaren; ontvouwen; opklaren; parafraseren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhalen; verkondigen; vertellen; wolken verdwijnen; zeggen
utarbeta preciseren; uitwerken lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken

Wiktionary Translations for uitwerken:


Cross Translation:
FromToVia
uitwerken beräkna; räkna ut calculate — (transitive) to determine value
uitwerken räkna; beräkna; räkna ut calculate — (intransitive) determine values or solutions
uitwerken beräkna; räkna ut calculate — (intransitive) plan
uitwerken faktorisera expand — (transitive) algebra: to rewrite as an equivalent sum of terms
uitwerken utveckla expand — (transitive) to express at length or in detail
uitwerken implementera implement — bring about
uitwerken operera; göra opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.