Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. verifiëren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verifiëren from Dutch to Swedish

verifiëren:

verifiëren verb (verifiëer, verifiëert, verifiëerde, verifiëerden, geverifiëerd)

  1. verifiëren (natrekken; checken; nagaan)
    spåra
    • spåra verb (spårar, spårade, spårat)

Conjugations for verifiëren:

o.t.t.
  1. verifiëer
  2. verifiëert
  3. verifiëert
  4. verifiëren
  5. verifiëren
  6. verifiëren
o.v.t.
  1. verifiëerde
  2. verifiëerde
  3. verifiëerde
  4. verifiëerden
  5. verifiëerden
  6. verifiëerden
v.t.t.
  1. heb geverifiëerd
  2. hebt geverifiëerd
  3. heeft geverifiëerd
  4. hebben geverifiëerd
  5. hebben geverifiëerd
  6. hebben geverifiëerd
v.v.t.
  1. had geverifiëerd
  2. had geverifiëerd
  3. had geverifiëerd
  4. hadden geverifiëerd
  5. hadden geverifiëerd
  6. hadden geverifiëerd
o.t.t.t.
  1. zal verifiëren
  2. zult verifiëren
  3. zal verifiëren
  4. zullen verifiëren
  5. zullen verifiëren
  6. zullen verifiëren
o.v.t.t.
  1. zou verifiëren
  2. zou verifiëren
  3. zou verifiëren
  4. zouden verifiëren
  5. zouden verifiëren
  6. zouden verifiëren
diversen
  1. verifiëer!
  2. verifiëert!
  3. geverifiëerd
  4. verifiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verifiëren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
spåra checken; nagaan; natrekken; verifiëren bijhouden; calqueren; met pen overtekenen; overtrekken; traceren

Wiktionary Translations for verifiëren:


Cross Translation:
FromToVia
verifiëren kontrollera check — to verify or compare with a source of information