Swedish

Detailed Translations for limma from Swedish to Dutch

limma:

limma verb (limmar, limmade, limmat)

  1. limma (klistra; hoplimma)
    vasthechten; hechten; lijmen; vastplakken; vastlijmen; opplakken
    • vasthechten verb (hecht vast, hechtte vast, hechtten vast, vastgehecht)
    • hechten verb (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
    • lijmen verb (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
    • vastplakken verb (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • vastlijmen verb (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • opplakken verb (plak op, plakt op, plakte op, plakten op, opgeplakt)
  2. limma (limma samman; klibba samman)
    lijmen; vastplakken; vastlijmen; vastkleven
    • lijmen verb (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
    • vastplakken verb (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • vastlijmen verb (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • vastkleven verb (kleef vast, kleeft vast, kleefde vast, kleefden vast, vastgekleefd)
  3. limma (klistra)
    kitten
    • kitten verb (kit, kitte, kitten, gekit)
  4. limma (klistra)
    plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; aan elkaar kleven; kleven
    • plakken verb (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • vastplakken verb (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • klitten verb (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken verb (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
    • aan elkaar kleven verb (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • kleven verb (kleef, kleeft, kleefde, kleefden, gekleefd)
  5. limma (limma ihop; klistra)
    vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken
    • vastplakken verb (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • aan elkaar kleven verb (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • plakken verb (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • klitten verb (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken verb (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
  6. limma (sitta fast; ansluta sig; fastna; klistra; klibba)
    vastlijmen; aanlijmen; lijmen
    • vastlijmen verb (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • aanlijmen verb (lijm aan, lijmt aan, lijmde aan, lijmden aan, aangelijmd)
    • lijmen verb (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)

Conjugations for limma:

presens
  1. limmar
  2. limmar
  3. limmar
  4. limmar
  5. limmar
  6. limmar
imperfekt
  1. limmade
  2. limmade
  3. limmade
  4. limmade
  5. limmade
  6. limmade
framtid 1
  1. kommer att limma
  2. kommer att limma
  3. kommer att limma
  4. kommer att limma
  5. kommer att limma
  6. kommer att limma
framtid 2
  1. skall limma
  2. skall limma
  3. skall limma
  4. skall limma
  5. skall limma
  6. skall limma
conditional
  1. skulle limma
  2. skulle limma
  3. skulle limma
  4. skulle limma
  5. skulle limma
  6. skulle limma
perfekt particip
  1. har limmat
  2. har limmat
  3. har limmat
  4. har limmat
  5. har limmat
  6. har limmat
imperfekt particip
  1. hade limmat
  2. hade limmat
  3. hade limmat
  4. hade limmat
  5. hade limmat
  6. hade limmat
blandad
  1. limma!
  2. limma!
  3. limmad
  4. limmande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Translation Matrix for limma:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanlijmen klistrande
kleven klistrande
lijmen klistrande
plakken klistrande
vasthechten häftande
vastkleven klistrande
vastlijmen klistrande
vastplakken klistra ihop
VerbRelated TranslationsOther Translations
aan elkaar hangen klistra; limma
aan elkaar kleven klistra; limma; limma ihop
aaneenplakken klistra; limma; limma ihop klistra; klistra ihop
aanlijmen ansluta sig; fastna; klibba; klistra; limma; sitta fast
hechten hoplimma; klistra; limma fästa; sy ihop; sätta fast
kitten klistra; limma
kleven klistra; limma häfta; klibba; klistra
klitten klistra; limma; limma ihop fästa ihop; hålla tillsammans; klistra; klistra ihop; sticka
lijmen ansluta sig; fastna; hoplimma; klibba; klibba samman; klistra; limma; limma samman; sitta fast sammanlänkande
opplakken hoplimma; klistra; limma
plakken klistra; limma; limma ihop häfta; klibba; klistra; klistra ihop; klistra in
vasthechten hoplimma; klistra; limma
vastkleven klibba samman; limma; limma samman
vastlijmen ansluta sig; fastna; hoplimma; klibba; klibba samman; klistra; limma; limma samman; sitta fast häfta; klibba; klistra; klistra ihop
vastplakken hoplimma; klibba samman; klistra; limma; limma ihop; limma samman

Synonyms for "limma":


Wiktionary Translations for limma:


Cross Translation:
FromToVia
limma lijmen glue — join with glue
limma lijmen leimen — (transitiv) mit Leim bestreichen und zusammenfügen, so dass eine feste Verbindung entsteht
limma opplakken; overplakken; lijmen; hechten; plakken; aanplakken; kleven collerjoindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.

Related Translations for limma