Dutch
Detailed Synonyms for voordoen in Dutch
voordoen:
-
voordoen
-
voordoen
-
voordoen
Conjugations for voordoen:
o.t.t.
- doe voor
- doet voor
- doet voor
- doen voor
- doen voor
- doen voor
o.v.t.
- deed voor
- deed voor
- deed voor
- deden voor
- deden voor
- deden voor
v.t.t.
- heb voorgedaan
- hebt voorgedaan
- heeft voorgedaan
- hebben voorgedaan
- hebben voorgedaan
- hebben voorgedaan
v.v.t.
- had voorgedaan
- had voorgedaan
- had voorgedaan
- hadden voorgedaan
- hadden voorgedaan
- hadden voorgedaan
o.t.t.t.
- zal voordoen
- zult voordoen
- zal voordoen
- zullen voordoen
- zullen voordoen
- zullen voordoen
o.v.t.t.
- zou voordoen
- zou voordoen
- zou voordoen
- zouden voordoen
- zouden voordoen
- zouden voordoen
diversen
- doe voor!
- doet voor!
- voorgedaan
- voordoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze