Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. chargeur:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for chargeur:
    • oplader


French

Detailed Translations for chargeur from French to Dutch

chargeur:

chargeur [le ~] noun

  1. le chargeur
    de lader; de belader
  2. le chargeur
  3. le chargeur (portefaix; porteur; crocheteur)
    de bagagedrager; de drager; de kruier; de sjouwer
  4. le chargeur (agent maritime; commissionnaire chargeur)
    de scheepsagent; de cargadoor
  5. le chargeur (affréteur)
    de scheepsbevrachter
  6. le chargeur (homme de peine; porteur; débardeur; bagagiste)
    de sjouwer; de lastdrager

Translation Matrix for chargeur:

NounRelated TranslationsOther Translations
bagagedrager chargeur; crocheteur; portefaix; porteur
belader chargeur
cargadoor agent maritime; chargeur; commissionnaire chargeur
drager chargeur; crocheteur; portefaix; porteur container; conteneur; détenteur; porteur; possesseur; propriétaire; tenancier; titulaire; titulaire d'une licence
kruier chargeur; crocheteur; portefaix; porteur
lader chargeur
lastdrager bagagiste; chargeur; débardeur; homme de peine; porteur
scheepsagent agent maritime; chargeur; commissionnaire chargeur
scheepsbevrachter affréteur; chargeur
sjouwer bagagiste; chargeur; crocheteur; débardeur; homme de peine; portefaix; porteur
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
laadprogramma chargeur

Synonyms for "chargeur":


Wiktionary Translations for chargeur:

chargeur
noun
  1. beroep|nld, scheepvaart|nld iemand die vooral op logistiek niveau bemiddelt tussen de reder en de verlader

Cross Translation:
FromToVia
chargeur laadapparaat Ladegerät — Gerät zum Aufladen von Akkumulatoren

Related Translations for chargeur