Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aan elkaar binden:


Dutch

Detailed Translations for aan elkaar binden from Dutch to English

aan elkaar binden:

aan elkaar binden verb

  1. aan elkaar binden (vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; strikken)
    to button; to knot; to tie; to tie on; to bind together; to attach; to button up; to bind; to tie up; to tie together; to fix; to fasten
    • button verb (buttons, buttoned, buttoning)
    • knot verb (knots, knotted, knotting)
    • tie verb (ties, tied, tying)
    • tie on verb (ties on, tied on, tying on)
    • bind together verb (binds together, binding together)
    • attach verb (attaches, attached, attaching)
    • button up verb (buttons up, buttoned up, buttoning up)
    • bind verb (binds, binding)
    • tie up verb (ties up, tied up, tying up)
    • tie together verb (ties together, tied together, tying together)
    • fix verb (fixes, fixed, fixing)
    • fasten verb (fastens, fastened, fastening)
  2. aan elkaar binden (samenbinden; verbinden; aaneenbinden)
    to bind; to tie together; to bind together; to tie
    • bind verb (binds, binding)
    • tie together verb (ties together, tied together, tying together)
    • bind together verb (binds together, binding together)
    • tie verb (ties, tied, tying)

Translation Matrix for aan elkaar binden:

NounRelated TranslationsOther Translations
button drukkertje; hoofddeksel; knop; knopje; overhemdsknoopje; pet; schakelaar; schakelknop
fix impasse
knot haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; schuifknoop; streng garen; strik; vlecht; wrong
tie das; halsdoek; handenbinder; handenbindertje; knopen; shawl; sjaal; stropdas
VerbRelated TranslationsOther Translations
attach aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar bevestigen; aaneenschakelen; aanhechten; beschikbaar maken; bevestigen; bijvoegen; ergens aan bevestigen; hechten; koppelen; lijmen; opplakken; paren; samenvoegen; toevoegen; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastnaaien; vastplakken; vastzetten; verbinden
bind aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; knopen; samenbinden; strikken; vastknopen; verbinden aan elkaar knopen; bevestigen; binden; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; samenschikken; stoppen; strikken; vastbinden; vastmaken; vastsjorren; verbinden
bind together aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; knopen; samenbinden; strikken; vastknopen; verbinden samenbundelen
button aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
button up aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen dichtdoen; dichtknopen
fasten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastnaaien; vastzetten; verbinden; verzekeren
fix aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aanhechten; aanpassen; afdoen; afstellen; afstemmen; bevestigen; bijstellen; fiksen; fixeren; flikken; goedmaken; hechten; herstellen; iets regelen; in orde maken; klaarspelen; klaren; maken; onuitwisbaar maken; rechtstrijken; rechtzetten; regelen; repareren; schikken; vastleggen; verhelpen; voor elkaar krijgen
knot aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden
tie aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; knopen; samenbinden; strikken; vastknopen; verbinden binden; dichtrijgen; dichtsnoeren; in de val laten lopen; knevelen; knopen; rijgen; strikken; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; vastmaken; vastsjorren
tie on aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden
tie together aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; knopen; samenbinden; strikken; vastknopen; verbinden aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; samenknopen; verbinden
tie up aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bevestigen; binden; dichtbinden; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; op spaarrekening vastzetten; opbinden; strikken; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren

Related Translations for aan elkaar binden