Summary


Dutch

Detailed Translations for uitgeleefd from Dutch to English

uitgeleefd:

uitgeleefd adj

  1. uitgeleefd

Translation Matrix for uitgeleefd:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
worn uitgeleefd afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; doorgesleten; oud; uitgesleten; versleten; vervallen
worn out uitgeleefd afgedragen; afgeleefd; afgemat; afgesloofd; afgetrapt; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op; oud; versleten; vervallen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
worn with age uitgeleefd afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen

Wiktionary Translations for uitgeleefd:


Cross Translation:
FromToVia
uitgeleefd deciduous; decayed; decrepit; dilapidated; void; lapsed; rickety; ramshackle; seedy caduc — (botanique) Se dit d’un organe, notamment les feuilles, se détachant et tombant chaque année.
uitgeleefd old; venerable; aged; decayed; decrepit; dilapidated; lapsed; rickety; ramshackle; seedy; void vieux — D’un certain âge (relatif à un autre).

uitgeleefd form of uitleven:

uitleven verb (leef uit, leeft uit, leefde uit, leefden uit, uitgeleefd)

  1. uitleven (uit de band springen)
    to go on a razzle; to go on a spree; to let one's hair down
    • go on a razzle verb (goes on a razzle, went on a razzle, going on a razzle)
    • go on a spree verb (goes on a spree, went on a spree, going on a spree)
    • let one's hair down verb (lets one's hair down, let one's hair down, letting one's hair down)

Conjugations for uitleven:

o.t.t.
  1. leef uit
  2. leeft uit
  3. leeft uit
  4. leven uit
  5. leven uit
  6. leven uit
o.v.t.
  1. leefde uit
  2. leefde uit
  3. leefde uit
  4. leefden uit
  5. leefden uit
  6. leefden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeleefd
  2. hebt uitgeleefd
  3. heeft uitgeleefd
  4. hebben uitgeleefd
  5. hebben uitgeleefd
  6. hebben uitgeleefd
v.v.t.
  1. had uitgeleefd
  2. had uitgeleefd
  3. had uitgeleefd
  4. hadden uitgeleefd
  5. hadden uitgeleefd
  6. hadden uitgeleefd
o.t.t.t.
  1. zal uitleven
  2. zult uitleven
  3. zal uitleven
  4. zullen uitleven
  5. zullen uitleven
  6. zullen uitleven
o.v.t.t.
  1. zou uitleven
  2. zou uitleven
  3. zou uitleven
  4. zouden uitleven
  5. zouden uitleven
  6. zouden uitleven
en verder
  1. ben uitgeleefd
  2. bent uitgeleefd
  3. is uitgeleefd
  4. zijn uitgeleefd
  5. zijn uitgeleefd
  6. zijn uitgeleefd
diversen
  1. leef uit!
  2. leeft uit!
  3. uitgeleefd
  4. uitlevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitleven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
go on a razzle uit de band springen; uitleven
go on a spree uit de band springen; uitleven
let one's hair down uit de band springen; uitleven
ModifierRelated TranslationsOther Translations
let one's hair down uit de band gesprongen

Antonyms for "uitleven":


Related Definitions for "uitleven":

  1. je helemaal laten gaan1
    • op de dansavond heb ik me helemaal uitgeleefd1

Wiktionary Translations for uitleven:

uitleven
verb
  1. een verlangen tot verzadiging kunnen botvieren

External Machine Translations: