Dutch

Detailed Translations for bijleggen from Dutch to Spanish

bijleggen:

Conjugations for bijleggen:

o.t.t.
  1. leg bij
  2. legt bij
  3. legt bij
  4. leggen bij
  5. leggen bij
  6. leggen bij
o.v.t.
  1. legde bij
  2. legde bij
  3. legde bij
  4. legden bij
  5. legden bij
  6. legden bij
v.t.t.
  1. heb bijgelegd
  2. hebt bijgelegd
  3. heeft bijgelegd
  4. hebben bijgelegd
  5. hebben bijgelegd
  6. hebben bijgelegd
v.v.t.
  1. had bijgelegd
  2. had bijgelegd
  3. had bijgelegd
  4. hadden bijgelegd
  5. hadden bijgelegd
  6. hadden bijgelegd
o.t.t.t.
  1. zal bijleggen
  2. zult bijleggen
  3. zal bijleggen
  4. zullen bijleggen
  5. zullen bijleggen
  6. zullen bijleggen
o.v.t.t.
  1. zou bijleggen
  2. zou bijleggen
  3. zou bijleggen
  4. zouden bijleggen
  5. zouden bijleggen
  6. zouden bijleggen
diversen
  1. leg bij!
  2. legt bij!
  3. bijgelegd
  4. bijleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bijleggen:

NounRelated TranslationsOther Translations
arreglar afhandelen; ordenen; schikken
añadir bijvoegen; toeleggen; toevoegen
redimir uitkoop
rescatar uitkoop
VerbRelated TranslationsOther Translations
ajustir bijleggen; schikken; verzoenen bedaren; kalmeren; sussen; tot kalmte manen
arreglar bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten aanzuiveren; afdoen; afspreken; arrangeren; bedisselen; bereiden; betalen; brouwen; fatsoeneren; fiksen; gereedmaken; goedmaken; herstellen; hervinden; iets op touw zetten; iets regelen; iets toebereiden; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; inrichten; installeren; klaarmaken; klaren; klusje opknappen; klussen; maken; meubileren; nabetalen; opknappen; prepareren; rechtzetten; regelen; renoveren; repareren; restaureren; schikken; terugvinden; vereffenen; vernieuwen; voldoen; zich voegen
asistir en el parto bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten
añadir bijleggen; extra betalen; geld toe leggen aansluiten; aanvullen; bijdoen; bijgieten; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; completeren; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; inschenken; insluiten; intappen; optellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; voltallig maken
contribuir a los gastos bijleggen; meebetalen
desempeñar bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten aanschouwen; bekijken; beoefenen; functie bekleden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; uitoefenen; vervullen; zien
dirimir bijleggen; schikken; verzoenen ruzie bijleggen; uitpraten
pagar un suplemento bijbetalen; bijleggen
poner en orden bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten herstellen; in orde brengen; in orde maken; regelen; repareren; schikken; vernieuwen
redimir bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten aflossen; inlossen
rescatar bijleggen; goedmaken; ruzie afsluiten
suplir bijleggen; extra betalen; geld toe leggen aanschouwen; bekijken; kijken; nabezorgen; naleveren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; talrijker maken; turen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; zien

Wiktionary Translations for bijleggen:

bijleggen
verb
  1. toevoegen
  2. meningsverschil of ruzie oplossen.

Cross Translation:
FromToVia
bijleggen conciuir; poner fin beilegen — aus der Welt schaffen

Related Translations for bijleggen