Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. navigeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for navigeren from Dutch to French

navigeren:

navigeren [znw.] noun

  1. navigeren
    la navigation

navigeren verb (navigeer, navigeert, navigeerde, navigeerden, genavigeerd)

  1. navigeren (bevaren; varen)
    naviguer; voguer; naviguer sur
    • naviguer verb (navigue, navigues, naviguons, naviguez, )
    • voguer verb (vogue, vogues, voguons, voguez, )
  2. navigeren (vliegtuig besturen)
    piloter; voler; piloter un avion
    • piloter verb (pilote, pilotes, pilotons, pilotez, )
    • voler verb (vole, voles, volons, volez, )
  3. navigeren
    naviguer
    • naviguer verb (navigue, navigues, naviguons, naviguez, )

Conjugations for navigeren:

o.t.t.
  1. navigeer
  2. navigeert
  3. navigeert
  4. navigeren
  5. navigeren
  6. navigeren
o.v.t.
  1. navigeerde
  2. navigeerde
  3. navigeerde
  4. navigeerden
  5. navigeerden
  6. navigeerden
v.t.t.
  1. heb genavigeerd
  2. hebt genavigeerd
  3. heeft genavigeerd
  4. hebben genavigeerd
  5. hebben genavigeerd
  6. hebben genavigeerd
v.v.t.
  1. had genavigeerd
  2. had genavigeerd
  3. had genavigeerd
  4. hadden genavigeerd
  5. hadden genavigeerd
  6. hadden genavigeerd
o.t.t.t.
  1. zal navigeren
  2. zult navigeren
  3. zal navigeren
  4. zullen navigeren
  5. zullen navigeren
  6. zullen navigeren
o.v.t.t.
  1. zou navigeren
  2. zou navigeren
  3. zou navigeren
  4. zouden navigeren
  5. zouden navigeren
  6. zouden navigeren
en verder
  1. ben genavigeerd
  2. bent genavigeerd
  3. is genavigeerd
  4. zijn genavigeerd
  5. zijn genavigeerd
  6. zijn genavigeerd
diversen
  1. navigeer!
  2. navigeert!
  3. genavigeerd
  4. navigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for navigeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
navigation navigeren bediening; besturing; navigatie; scheepvaart; stuurmanskunst; zeevaart; zeewezen
VerbRelated TranslationsOther Translations
naviguer bevaren; navigeren; varen bevaren; gaan varen; laveren; schipperen
naviguer sur bevaren; navigeren; varen aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op; bezeilen
piloter navigeren; vliegtuig besturen aanvoeren; bevel voeren over; binnenleiden; binnenloodsen; commanderen; karren; leiden; leidinggeven; rijden
piloter un avion navigeren; vliegtuig besturen
voguer bevaren; navigeren; varen
voler navigeren; vliegtuig besturen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; beroven van; bestelen; depriveren; fladderen; gappen; hangen; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; per vliegtuig reizen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; stuiven; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; vliegen; wapperen; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; zweven

Wiktionary Translations for navigeren:

navigeren
verb
  1. plannen en volgen van een route op een schip, een vliegtuig etc.
navigeren
verb
  1. Piloter un avion.

Cross Translation:
FromToVia
navigeren naviguer navigate — travel over water
navigeren naviguer navigate — move on the internet