Dutch

Detailed Synonyms for afstropen in Dutch

afstropen:

afstropen verb (stroop af, stroopt af, stroopte af, stroopten af, afgestroopt)

  1. afstropen
    villen; stropen; afhalen; afstropen; uitbenen
    • villen verb (vil, vilt, vilde, vilden, gevild)
    • stropen verb (stroop, stroopt, stroopte, stroopten, gestroopt)
    • afhalen verb (haal af, haalt af, haalde af, haalden af, afgehaald)
    • afstropen verb (stroop af, stroopt af, stroopte af, stroopten af, afgestroopt)
    • uitbenen verb (been uit, beent uit, beende uit, beenden uit, uitgebeend)

Conjugations for afstropen:

o.t.t.
  1. stroop af
  2. stroopt af
  3. stroopt af
  4. stropen af
  5. stropen af
  6. stropen af
o.v.t.
  1. stroopte af
  2. stroopte af
  3. stroopte af
  4. stroopten af
  5. stroopten af
  6. stroopten af
v.t.t.
  1. heb afgestroopt
  2. hebt afgestroopt
  3. heeft afgestroopt
  4. hebben afgestroopt
  5. hebben afgestroopt
  6. hebben afgestroopt
v.v.t.
  1. had afgestroopt
  2. had afgestroopt
  3. had afgestroopt
  4. hadden afgestroopt
  5. hadden afgestroopt
  6. hadden afgestroopt
o.t.t.t.
  1. zal afstropen
  2. zult afstropen
  3. zal afstropen
  4. zullen afstropen
  5. zullen afstropen
  6. zullen afstropen
o.v.t.t.
  1. zou afstropen
  2. zou afstropen
  3. zou afstropen
  4. zouden afstropen
  5. zouden afstropen
  6. zouden afstropen
diversen
  1. stroop af!
  2. stroopt af!
  3. afgestroopt
  4. afstropende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstropen [znw.] noun

  1. afstropen