English
Detailed Translations for reed from English to Dutch
reed:
Translation Matrix for reed:
Noun | Related Translations | Other Translations |
muziek | music | |
rietje | reed | cane; cane to strike with; drinking straw; straw |
- | beating-reed instrument; reed instrument; vibrating reed | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
rieten | cane; reed; rush; wicker | |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
muziek | reed | after beat |
Synonyms for "reed":
Related Definitions for "reed":
Wiktionary Translations for reed:
reed
Cross Translation:
noun
reed
-
grass-like plant
- reed → riet
-
hollow stem
- reed → rietstengel
-
-
- reed → riet
noun
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• reed | → riet | ↔ Ried — Botanik, niederdeutsch: Schilf |
• reed | → hengel; staf; stok | ↔ canne — Nom générique donner à plusieurs espèces de roseaux, tels que le roseau commun, la canne d’Inde, la canne odorante, le bambou, etc. |
• reed | → riet | ↔ roseau — (botanique) courant|fr Nom courant du phragmite (w|Phragmites australis). |
Reed:
Translation Matrix for Reed:
Noun | Related Translations | Other Translations |
- | John Reed; Walter Reed |
Related Definitions for "Reed":
Related Translations for reed
Dutch
Detailed Translations for reed from Dutch to English
reed form of rijden:
-
rijden (karren)
Conjugations for rijden:
o.t.t.
- rijd
- rijdt
- rijdt
- rijden
- rijden
- rijden
o.v.t.
- reed
- reed
- reed
- reden
- reden
- reden
v.t.t.
- heb gereden
- hebt gereden
- heeft gereden
- hebben gereden
- hebben gereden
- hebben gereden
v.v.t.
- had gereden
- had gereden
- had gereden
- hadden gereden
- hadden gereden
- hadden gereden
o.t.t.t.
- zal rijden
- zult rijden
- zal rijden
- zullen rijden
- zullen rijden
- zullen rijden
o.v.t.t.
- zou rijden
- zou rijden
- zou rijden
- zouden rijden
- zouden rijden
- zouden rijden
en verder
- ben gereden
- bent gereden
- is gereden
- zijn gereden
- zijn gereden
- zijn gereden
diversen
- rijd!
- rijdt!
- gereden
- rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
rijden (autorijden)
Translation Matrix for rijden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
drive | autorijden; rijden | aandrift; aandrijving; daadkracht; dagreis; diskettestation; drift; drijfjacht; dynamiek; energie; esprit; excursie; fut; gang; heenrit; impuls; inrit; instinct; klopjacht; kracht; momentum; motor; oprijlaan; oprit; prikkel; puf; reis; rijtochtje; rijtoer; rit; schijfstation; station; stimulans; stuwkracht; tocht; tochtje; toer; toertje; tournee; trip; uitje; uitstapje; voortstuwing; werklust |
operate | ageren; handelen | |
ride | heenrit; rijtoer | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
drive | karren; rijden | aan het stuur zitten; aandrijven; aansporen; aanzetten; berijden; een paard mennen; heien; mennen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren; sturen; zenden |
operate | karren; rijden | bedienen; handelen; knoppen bedienen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken |
ride | karren; rijden | berijden; paardrijden |
Related Definitions for "rijden":
Wiktionary Translations for rijden:
rijden
Cross Translation:
verb
rijden
verb
-
convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle
-
operate (a wheeled motorized vehicle)
-
to ride a cycle
-
to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.
-
to be transported in a vehicle as a passenger
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rijden | → ride; ride on horseback | ↔ reiten — (intransitiv) Hilfsverb „sein“, seltener „haben“: sich auf dem Rücken eines Reittieres (besonders eines Pferdes) befinden und sich mit dessen Hilfe fortbewegen |
• rijden | → fare; ride; travel; drive; wend | ↔ aller — se déplacer jusqu'à un endroit. |
• rijden | → ride | ↔ chevaucher — Aller à cheval |