English

Detailed Translations for lever from English to Dutch

lever:

lever [the ~] noun

  1. the lever
    de hefboom
  2. the lever
    de dommekracht
  3. the lever (crowbar)
    de koevoet; het breekijzer
  4. the lever (crowbar)
  5. the lever (lifter)
    hijsarm; de lichter

to lever verb (levers, levered, levering)

  1. to lever (crush; jack)
    vijzelen
    • vijzelen verb (vijzel, vijzelt, vijzelde, vijzelden, gevijzeld)
  2. to lever (wrench)
    wriggelen; wrikken

Conjugations for lever:

present
  1. lever
  2. lever
  3. levers
  4. lever
  5. lever
  6. lever
simple past
  1. levered
  2. levered
  3. levered
  4. levered
  5. levered
  6. levered
present perfect
  1. have levered
  2. have levered
  3. has levered
  4. have levered
  5. have levered
  6. have levered
past continuous
  1. was levering
  2. were levering
  3. was levering
  4. were levering
  5. were levering
  6. were levering
future
  1. shall lever
  2. will lever
  3. will lever
  4. shall lever
  5. will lever
  6. will lever
continuous present
  1. am levering
  2. are levering
  3. is levering
  4. are levering
  5. are levering
  6. are levering
subjunctive
  1. be levered
  2. be levered
  3. be levered
  4. be levered
  5. be levered
  6. be levered
diverse
  1. lever!
  2. let's lever!
  3. levered
  4. levering
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for lever:

NounRelated TranslationsOther Translations
breekijzer crowbar; lever
dommekracht lever mindless hulk; screw jack
handspaak crowbar; lever
hefboom lever
hijsarm lever; lifter crane; hoist; jib
kaapstanderpaal crowbar; lever
koevoet crowbar; lever
lichter lever; lifter
- lever tumbler
VerbRelated TranslationsOther Translations
vijzelen crush; jack; lever
wriggelen lever; wrench
wrikken lever; wrench wrench
- jimmy; prise; prize; pry
OtherRelated TranslationsOther Translations
- control
ModifierRelated TranslationsOther Translations
lichter lighter

Related Words for "lever":

  • levering, levers

Synonyms for "lever":


Related Definitions for "lever":

  1. a rigid bar pivoted about a fulcrum1
  2. a flat metal tumbler in a lever lock1
  3. a simple machine that gives a mechanical advantage when given a fulcrum1
  4. to move or force, especially in an effort to get something open1

Wiktionary Translations for lever:

lever
noun
  1. small such piece to trigger or control a mechanical device
  2. rigid piece
lever
Cross Translation:
FromToVia
lever bascule; wip basculepièce de bois ou d’autre matière soutenir par le milieu de manière qu’en pesant sur l’un des bouts on fait lever l’autre.
lever beuren; heffen; ophalen; oprichten; tillen; verheffen lever — Faire qu’une chose être plus haut qu’elle n’était.
lever hefboom; koevoet; spaak; zwengel levierbarre rigide que l’on fixer à un point d’appui servir à faciliter un mouvement pour déplacer, soutenir ou soulever d’autres corps.
lever beuren; heffen; ophalen; oprichten; tillen; verheffen; fokken; opfokken élever — Traductions à trier suivant le sens

External Machine Translations:

Related Translations for lever



Dutch

Detailed Translations for lever from Dutch to English

lever:

lever [de ~] noun

  1. de lever
    the liver

Translation Matrix for lever:

NounRelated TranslationsOther Translations
liver lever

Related Words for "lever":

  • leveren, levers, levertje, levertjes

Related Definitions for "lever":

  1. orgaan in buikholte dat je bloed zuivert2
    • hij heeft last van zijn lever2

Wiktionary Translations for lever:

lever
noun
  1. een bruinkleurig orgaan dat gal produceert
lever
noun
  1. organ as food
  2. organ of the body

Cross Translation:
FromToVia
lever liver LeberAnatomie: für den Stoffwechsel wichtigstes, inneres Organ von Tier und Mensch
lever liver foie — Organe présent chez l’homme et chez la plupart des vertébrés, produisant la bile.

lever form of leveren:

leveren verb (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)

  1. leveren (aanleveren; bezorgen; brengen; )
    to deliver; to provide; to supply; to bring; to send; to furnish; put up for shipment; to bring around; to ship
    • deliver verb (delivers, delivered, delivering)
    • provide verb (provides, provided, providing)
    • supply verb (supplies, supplied, supplying)
    • bring verb (brings, brought, bringing)
    • send verb (sends, sent, sending)
    • furnish verb (furnishes, furnished, furnishing)
    • bring around verb (brings around, brought around, bringing around)
    • ship verb (ships, shipped, shipping)
  2. leveren (iemand iets flikken; lappen; flikken)
  3. leveren
    to deliver
    – To provide or give. 3
    • deliver verb (delivers, delivered, delivering)

Conjugations for leveren:

o.t.t.
  1. lever
  2. levert
  3. levert
  4. leveren
  5. leveren
  6. leveren
o.v.t.
  1. leverde
  2. leverde
  3. leverde
  4. leverden
  5. leverden
  6. leverden
v.t.t.
  1. heb geleverd
  2. hebt geleverd
  3. heeft geleverd
  4. hebben geleverd
  5. hebben geleverd
  6. hebben geleverd
v.v.t.
  1. had geleverd
  2. had geleverd
  3. had geleverd
  4. hadden geleverd
  5. hadden geleverd
  6. hadden geleverd
o.t.t.t.
  1. zal leveren
  2. zult leveren
  3. zal leveren
  4. zullen leveren
  5. zullen leveren
  6. zullen leveren
o.v.t.t.
  1. zou leveren
  2. zou leveren
  3. zou leveren
  4. zouden leveren
  5. zouden leveren
  6. zouden leveren
en verder
  1. ben geleverd
  2. bent geleverd
  3. is geleverd
  4. zijn geleverd
  5. zijn geleverd
  6. zijn geleverd
diversen
  1. lever!
  2. levert!
  3. geleverd
  4. leverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

leveren [znw.] noun

  1. leveren
    the supplying
  2. leveren
    the provisioning
    – The assignment of access privileges and system resources to users, including employees, contingent staff and business partners; frequently automated as part of Identity and Access Management solutions in order to reduce ongoing support costs and enable corporations to demonstrate their compliance with documented security policies. 3

Translation Matrix for leveren:

NounRelated TranslationsOther Translations
provisioning leveren bevoorrading; inrichten
ship boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig
supply aanvoer; afgifte; aflevering; bezorging; geleverde; leverantie; levering; maatregel; schikking; toevoer; uitlevering; voorziening; zending
supplying leveren gegevensverstrekking; verstrekking
VerbRelated TranslationsOther Translations
bring aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; langs brengen; meebrengen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen
bring around aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; ompraten; overhalen; overreden; overtuigen; rondbrengen; thuisbezorgen; tot bewustzijn brengen
deliver aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afgeven; afleveren; bestellen; bevrijden van belegeraars; bezorgen; bijgaand leveren; bijleveren; brengen; geven; inleveren; ontzetten; overhandigen; rondbrengen; schenken; ter wereld brengen; thuisbezorgen; verlenen; verlossen; verstrekken
do s.o. a bad turn flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren
furnish aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afleveren; bekleden; bestellen; bezorgen; brengen; fourneren; inrichten; meubileren; optooien; overtrekken; rondbrengen; stofferen; thuisbezorgen; van bekleding voorzien; verschaffen; verstrekken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
provide aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; fourneren; geven; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; verlenen; verschaffen; verstrekken
put it over on s.o. flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren
put up for shipment aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
send aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; doen toekomen; geld overmaken; iem. iets sturen; opsturen; overboeken; overmaken; overschrijven; overzenden; posten; rondbrengen; sturen; thuisbezorgen; toezenden; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
ship aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren aan boord gaan; aan boord klimmen; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; inladen; laden; rondbrengen; thuisbezorgen; verladen; verschepen; versturen; zenden
supply aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren afleveren; bestellen; bevoorraden; bezorgen; brengen; rondbrengen; thuisbezorgen; toedragen; toevoeren; verschaffen; verstrekken; versturen; zenden
- afleveren; bezorgen

Related Words for "leveren":


Synonyms for "leveren":


Antonyms for "leveren":


Related Definitions for "leveren":

  1. het op een bepaalde plek brengen2
    • hij levert kroketten aan verschillende snackbars2
  2. geven zodat er iets mee gedaan kan worden2
    • een koe levert minstens 20 liter melk2

Wiktionary Translations for leveren:

leveren
verb
  1. voor de aanvoer van iets zorg dragen
leveren
verb
  1. to supply to retail outlets
  2. -

Cross Translation:
FromToVia
leveren provide; furnish; deliver; supply; purvey; yield fournirpourvoir, approvisionner.
leveren deliver; furnish; supply; provide livrer — Traductions à trier suivant le sens

External Machine Translations: