Summary
French to Dutch: more detail...
-
présenter:
- presenteren; laten zien; tonen; vertonen; aanbieden; indienen; voorleggen; offreren; geven; overgeven; overhandigen; aanreiken; aangeven; afgeven; toesteken; tentoonstellen; exposeren; formuleren; in een formule brengen; bieden; aanmelden; subscriberen; opgeven; inschrijven; intekenen; aanbevelen; voordragen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren; inleven; voelen; meeleven; invoelen; voor ogen brengen; bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen; inkleden; naar voren brengen; opperen; poneren; ter overweging geven; voorschotelen; ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen
-
Wiktionary:
- présenter → indienen, presenteren, vertonen, voorstellen, aanbieden, spelen
- présenter → voorstellen, presenteren, voorleggen, verzenden, voordragen, indienen, wijzen op, aanbieden
French
Detailed Translations for présenter from French to Dutch
présenter:
présenter verb (présente, présentes, présentons, présentez, présentent, présentais, présentait, présentions, présentiez, présentaient, présentai, présentas, présenta, présentâmes, présentâtes, présentèrent, présenterai, présenteras, présentera, présenterons, présenterez, présenteront)
-
présenter (montrer; faire voir; exposer; offrir)
-
présenter (offrir; proposer)
-
présenter (montrer; exposer; faire voir; proposer)
-
présenter (tendre quelque chose à quelqu'un; donner; rendre; remettre; offrir; transmettre; déposer; déléguer; porter; livrer; faire circuler; passer quelque chose à quelqu'un)
-
présenter (exposer; montrer; faire étalage de; étaler; faire voir; exhiber)
-
présenter (formuler; exprimer; phraser)
-
présenter (offrir; faire une offre de)
-
présenter (faire inscrire; inscrire; souscrire; inscrire pour; s'inscrire)
-
présenter (recommander; conseiller; nommer; proposer; patronner; préconiser; appuyer)
-
présenter (offrir; proposer; donner; promettre; faire une offre de)
-
présenter (s'identifier à; envisager; se mettre dans la peau de; compatir; se figurer; comprendre; considérer; représenter; figurer; parler sérieusement; s'imaginer)
-
présenter (exposer; montrer; révéler; étaler; exhiber; manifester; faire étalage de)
-
présenter (servir à table; servir; prendre soin de; fournir; se charger de; offrir; mettre en avant; mettre; s'occuper de)
bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen-
aan tafel bedienen verb (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)
-
présenter (formuler; phraser; envelopper; tourner)
-
présenter (proposer; avancer)
naar voren brengen; opperen; poneren-
naar voren brengen verb (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
-
-
présenter (soumettre; proposer; suggérer)
voorleggen; ter overweging geven-
ter overweging geven verb (geef ter overweging, geeft ter overweging, gaf ter overweging, gaven ter overweging, ter overweging gegeven)
-
présenter (servir à table; servir; offrir)
-
présenter (mettre sur la table; alléguer; soulever; proposer; entamer; citer; aborder; invoquer; mettre en avant; mettre sur le tapis)
ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen-
ter sprake brengen verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren verb
-
te berde brengen verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
op tafel leggen verb
-
-
présenter
Conjugations for présenter:
Présent
- présente
- présentes
- présente
- présentons
- présentez
- présentent
imparfait
- présentais
- présentais
- présentait
- présentions
- présentiez
- présentaient
passé simple
- présentai
- présentas
- présenta
- présentâmes
- présentâtes
- présentèrent
futur simple
- présenterai
- présenteras
- présentera
- présenterons
- présenterez
- présenteront
subjonctif présent
- que je présente
- que tu présentes
- qu'il présente
- que nous présentions
- que vous présentiez
- qu'ils présentent
conditionnel présent
- présenterais
- présenterais
- présenterait
- présenterions
- présenteriez
- présenteraient
passé composé
- ai présenté
- as présenté
- a présenté
- avons présenté
- avez présenté
- ont présenté
divers
- présente!
- présentez!
- présentons!
- présenté
- présentant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Translation Matrix for présenter:
Synonyms for "présenter":
Wiktionary Translations for présenter:
présenter
Cross Translation:
verb
présenter
-
Traductions à trier suivant le sens
- présenter → indienen; presenteren; vertonen; voorstellen; aanbieden; spelen
verb
-
ditr|nld aanreiken, bieden, offreren, presenteren
-
op een goed voorbereide wijze aanbieden aan anderen
-
een beeld geven
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• présenter | → voorstellen | ↔ introduce — to and make something or someone known by formal announcement or recommendation |
• présenter | → voorstellen; presenteren | ↔ present — bring into the presence of |
• présenter | → voorleggen; verzenden; voordragen; indienen | ↔ submit — enter or put forward something for approval, consideration, marking etc. |
• présenter | → wijzen op | ↔ aufweisen — einen Nachweis führen |
• présenter | → aanbieden; presenteren | ↔ empfehlen — (reflexiv) sich beziehungsweise seine Dienste für einen bestimmten Zweck zur Verfügung stellen; in Betracht kommen |
External Machine Translations: