Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afschepen:


Dutch

Detailed Translations for afschepen from Dutch to German

afschepen:

afschepen verb (scheep af, scheept af, scheepte af, scheepten af, afgescheept)

  1. afschepen (afwimpelen; wegsturen)
    abschieben; abweisen
    • abschieben verb (schiebe ab, schiebst ab, schiebt ab, schob ab, schobt ab, abgeschoben)
    • abweisen verb (weise ab, weisest ab, weist ab, wies ab, wieset ab, abgewiesen)

Conjugations for afschepen:

o.t.t.
  1. scheep af
  2. scheept af
  3. scheept af
  4. schepen af
  5. schepen af
  6. schepen af
o.v.t.
  1. scheepte af
  2. scheepte af
  3. scheepte af
  4. scheepten af
  5. scheepten af
  6. scheepten af
v.t.t.
  1. heb afgescheept
  2. hebt afgescheept
  3. heeft afgescheept
  4. hebben afgescheept
  5. hebben afgescheept
  6. hebben afgescheept
v.v.t.
  1. had afgescheept
  2. had afgescheept
  3. had afgescheept
  4. hadden afgescheept
  5. hadden afgescheept
  6. hadden afgescheept
o.t.t.t.
  1. zal afschepen
  2. zult afschepen
  3. zal afschepen
  4. zullen afschepen
  5. zullen afschepen
  6. zullen afschepen
o.v.t.t.
  1. zou afschepen
  2. zou afschepen
  3. zou afschepen
  4. zouden afschepen
  5. zouden afschepen
  6. zouden afschepen
diversen
  1. scheep af!
  2. scheept af!
  3. afgescheept
  4. afschepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afschepen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abschieben afschepen; afwimpelen; wegsturen afschuiven; ontheffen; ontslaan; terzijde schuiven; uitsturen; uitwijzen; verzenden; wegsturen; wegzenden
abweisen afschepen; afwimpelen; wegsturen afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; negeren; ontheffen; ontslaan; ricocheren; terugwijzen; uitsturen; verweren; verwerpen; verzenden; wegstemmen; wegsturen; wegzenden; weigeren

External Machine Translations: