Dutch

Detailed Translations for belt from Dutch to German

belt:

belt [de ~] noun

  1. de belt (stortplaats)
    der Abladeplatz
  2. de belt (vuilnisbelt; afvalhoop; vuilnishoop; vuilnisberg; vuilstortplaats)
    der Müllhaufen; der Abfallhaufen; die Deponie

Translation Matrix for belt:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abfallhaufen afvalhoop; belt; vuilnisbelt; vuilnisberg; vuilnishoop; vuilstortplaats afvalhopen; belten; vuilnisbelten
Abladeplatz belt; stortplaats
Deponie afvalhoop; belt; vuilnisbelt; vuilnisberg; vuilnishoop; vuilstortplaats bergplaats; depot; opslagplaats; opslagruimte; pakhuis; voorraadschuur; warenhuis
Müllhaufen afvalhoop; belt; vuilnisbelt; vuilnisberg; vuilnishoop; vuilstortplaats

Related Words for "belt":


Wiktionary Translations for belt:

belt
noun
  1. stortplaats voor afval
belt
noun
  1. kurz für: Müllkippe, auch Halde mit anderem Inhalt

bellen:

bellen verb (bel, belt, belde, belden, gebeld)

  1. bellen (aanbellen)
    klingeln; läuten
    • klingeln verb (klingele, klingelst, klingelt, klingelte, klingeltet, geklingelt)
    • läuten verb (läute, läutest, läutet, läutete, läutetet, geläutet)
  2. bellen (opbellen; telefoontje plegen; iemand opbellen)
    anrufen; telefonieren
    • anrufen verb (rufe an, rufst an, ruft an, rief an, rieft an, angerufen)
    • telefonieren verb (telefoniere, telefonierst, telefoniert, telefonierte, telefoniertet, telefoniert)
  3. bellen (aanroepen)
    anrufen
    • anrufen verb (rufe an, rufst an, ruft an, rief an, rieft an, angerufen)
  4. bellen (overgaan)
    anrufen; klingeln
    • anrufen verb (rufe an, rufst an, ruft an, rief an, rieft an, angerufen)
    • klingeln verb (klingele, klingelst, klingelt, klingelte, klingeltet, geklingelt)

Conjugations for bellen:

o.t.t.
  1. bel
  2. belt
  3. belt
  4. bellen
  5. bellen
  6. bellen
o.v.t.
  1. belde
  2. belde
  3. belde
  4. belden
  5. belden
  6. belden
v.t.t.
  1. heb gebeld
  2. hebt gebeld
  3. heeft gebeld
  4. hebben gebeld
  5. hebben gebeld
  6. hebben gebeld
v.v.t.
  1. had gebeld
  2. had gebeld
  3. had gebeld
  4. hadden gebeld
  5. hadden gebeld
  6. hadden gebeld
o.t.t.t.
  1. zal bellen
  2. zult bellen
  3. zal bellen
  4. zullen bellen
  5. zullen bellen
  6. zullen bellen
o.v.t.t.
  1. zou bellen
  2. zou bellen
  3. zou bellen
  4. zouden bellen
  5. zouden bellen
  6. zouden bellen
diversen
  1. bel!
  2. belt!
  3. gebeld
  4. bellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bellen [het ~] noun

  1. het bellen (opbellen)
    Anrufen
  2. het bellen (aanbellen)

Translation Matrix for bellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anrufen bellen; opbellen
Die Klingel läuten aanbellen; bellen
Klingeln aanbellen; bellen schellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
Anrufen Kies; Nummer kiezen
anrufen aanroepen; bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; opbellen; overgaan; telefoneren; telefoontje plegen aanroepen; inroepen; inviteren; praaien
klingeln aanbellen; bellen; overgaan bonzen; kletteren; klingelen; klokluiden; luiden; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
läuten aanbellen; bellen bonzen; klank voortbrengen; klinken; klokluiden; luiden
telefonieren bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; opbellen; telefoneren; telefoontje plegen bezet zijn; in gesprek zijn
- opbellen; telefoneren
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Klingeln belsignaal
klingeln overgaan

Related Words for "bellen":


Synonyms for "bellen":


Related Definitions for "bellen":

  1. helder geluid laten klinken1
    • Doe de deur eens open, er wordt gebeld1
  2. door middel van een apparaat (de telefoon) op afstand met iemand praten1
    • ik bel je vanavond1

Wiktionary Translations for bellen:

bellen
verb
  1. etwas schrillen lassen
  1. (transitiv) (intransitiv) mit jemandem telefonisch in Verbindung treten
  2. (transitiv) veraltet: eine Glocke läuten
  3. (transitiv) (intransitiv) Deutschland landschaftlich (vor allem süddeutsch); Österreich landschaftlich (vor allem westösterreichisch: Vorarlberg), sonst mundartnah oder veraltend; Schweiz; Südtirol mundartnah; Südafrika (KwaZulu-Natal): mit jemandem te

Cross Translation:
FromToVia
bellen läuten; klingeln ring — to produce the sound of a bell or a similar sound
bellen anläuten; klingeln; anklingeln; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen; gellen sonnerrendre un son.
bellen telephonieren; anrufen téléphoner — Communiquer par téléphone