Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bezetenheid:
  2. bezeten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bezetenheid from Dutch to German

bezetenheid:

bezetenheid [de ~ (v)] noun

  1. de bezetenheid (obsessie)
    die Besessenheit; die Leidenschaft

Translation Matrix for bezetenheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Besessenheit bezetenheid; obsessie
Leidenschaft bezetenheid; obsessie aandrift; drift; genoegen; genot; gloed; hartstocht; hartstochtelijkheid; instinct; jool; leut; lust; overgave; passie; plezier; pret; seksuele begeerte; vurigheid; vuur; wellust

Related Words for "bezetenheid":


Wiktionary Translations for bezetenheid:


Cross Translation:
FromToVia
bezetenheid fixe Idee obsession — compulsive or irrational preoccupation

bezeten:

bezeten adj

  1. bezeten (fanatiek)

Translation Matrix for bezeten:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
besessen bezeten; fanatiek bezetene; fanatieke; gemotiveerd; motivatie bezittend
eifrig bezeten; fanatiek actief; ambitieus; bedreven; bedrijvig; bezet; bezig; daadkrachtig; druk; drukbezet; drukpratend; dynamisch; eerzuchtig; energiek; geanimeerd; geil; gepassioneerd; gretig; happig; hartstochtelijk; heet; heetbloedig; hitsig; noest; onvermoeibaar; opgewonden; seksueel opgewonden; stormachtig; streverig; temperamentvol; vurig; warmbloedig
fanatisch bezeten; fanatiek bezetene; dweepziek; dweperig; fanatieke

Related Words for "bezeten":


Wiktionary Translations for bezeten:

bezeten
adjective
  1. onder de invloed van een boze geest zijn

Cross Translation:
FromToVia
bezeten frenetisch frenetic — fast, frantic, harried, or frenzied