Dutch
Detailed Translations for urineren from Dutch to English
urineren:
Conjugations for urineren:
o.t.t.
- urineer
- urineert
- urineert
- urineren
- urineren
- urineren
o.v.t.
- urineerde
- urineerde
- urineerde
- urineerden
- urineerden
- urineerden
v.t.t.
- heb geurineerd
- hebt geurineerd
- heeft geurineerd
- hebben geurineerd
- hebben geurineerd
- hebben geurineerd
v.v.t.
- had geurineerd
- had geurineerd
- had geurineerd
- hadden geurineerd
- hadden geurineerd
- hadden geurineerd
o.t.t.t.
- zal urineren
- zult urineren
- zal urineren
- zullen urineren
- zullen urineren
- zullen urineren
o.v.t.t.
- zou urineren
- zou urineren
- zou urineren
- zouden urineren
- zouden urineren
- zouden urineren
en verder
- ben geurineerd
- bent geurineerd
- is geurineerd
- zijn geurineerd
- zijn geurineerd
- zijn geurineerd
diversen
- urineer!
- urineert!
- geurineerd
- urinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for urineren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pee | plassen; zeiken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
pass water | plassen; urineren; wateren | |
pee | plassen; urineren; wateren | |
urinate | plassen; urineren; wateren |