Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. duiden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for duid from Dutch to English

duiden:

duiden verb (duid, duidt, duidde, duidden, geduid)

  1. duiden
    to explain
    • explain verb (explains, explained, explaining)

Conjugations for duiden:

o.t.t.
  1. duid
  2. duidt
  3. duidt
  4. duiden
  5. duiden
  6. duiden
o.v.t.
  1. duidde
  2. duidde
  3. duidde
  4. duidden
  5. duidden
  6. duidden
v.t.t.
  1. heb geduid
  2. hebt geduid
  3. heeft geduid
  4. hebben geduid
  5. hebben geduid
  6. hebben geduid
v.v.t.
  1. had geduid
  2. had geduid
  3. had geduid
  4. hadden geduid
  5. hadden geduid
  6. hadden geduid
o.t.t.t.
  1. zal duiden
  2. zult duiden
  3. zal duiden
  4. zullen duiden
  5. zullen duiden
  6. zullen duiden
o.v.t.t.
  1. zou duiden
  2. zou duiden
  3. zou duiden
  4. zouden duiden
  5. zouden duiden
  6. zouden duiden
diversen
  1. duid!
  2. duidt!
  3. geduid
  4. duidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for duiden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
explain duiden accentueren; belichten; beschrijven; inlichten; mededelen; onderrichten; ontvouwen; ophelderen; opklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhalen; verhelderen; verklaren; vertellen; voorlichten; zeggen

Wiktionary Translations for duiden:

duiden
verb
  1. To interpret