Dutch

Detailed Translations for ondergaand from Dutch to English

ondergaan:

ondergaan verb (onderga, ondergaat, onderging, ondergingen, ondergaan)

  1. ondergaan (onder water gaan; zinken)
    to sink; go under
    – go under, 1
    • sink verb (sinks, sank, sinking)
      • The raft sank and its occupants drowned1
    • go under verb (goes under, went under, going under)
    to perish
    – pass from physical life and lose all bodily attributes and functions necessary to sustain life 1
    • perish verb (perishes, perished, perishing)
      • The children perished in the fire1
    to suffer; to set
    • suffer verb (suffers, suffered, suffering)
    • set verb (sets, set, setting)
    succumb
    – be fatally overwhelmed 1
    • succumb verb (succumbs, succumbed, succumbing)
    submerge
    – sink below the surface; go under or as if under water 1
    • submerge verb (submerges, submerged, submerging)
  2. ondergaan (te gronde gaan; ten ondergaan)
    to perish; go to wrack and ruin; to fall; to go to pieces; to be killed; to go to the dogs
  3. ondergaan (in elkaar storten; bezwijken; te gronde gaan)
    to break down; to go to the dogs; have a breakdown
  4. ondergaan
    to set; to go down; to go under
    – disappear beyond the horizon 1
    • set verb (sets, set, setting)
      • the sun sets early these days1
    • go down verb (goes down, went down, going down)
    • go under verb (goes under, went under, going under)
  5. ondergaan
    to undergo
    – pass through 1
    • undergo verb (undergoes, underwent, undergoing)
      • The chemical undergoes a sudden change1
      • The fluid undergoes shear1
      • undergo a strange sensation1

Conjugations for ondergaan:

o.t.t.
  1. onderga
  2. ondergaat
  3. ondergaat
  4. ondergaan
  5. ondergaan
  6. ondergaan
o.v.t.
  1. onderging
  2. onderging
  3. onderging
  4. ondergingen
  5. ondergingen
  6. ondergingen
v.t.t.
  1. heb ondergaan
  2. hebt ondergaan
  3. heeft ondergaan
  4. hebben ondergaan
  5. hebben ondergaan
  6. hebben ondergaan
v.v.t.
  1. had ondergaan
  2. had ondergaan
  3. had ondergaan
  4. hadden ondergaan
  5. hadden ondergaan
  6. hadden ondergaan
o.t.t.t.
  1. zal ondergaan
  2. zult ondergaan
  3. zal ondergaan
  4. zullen ondergaan
  5. zullen ondergaan
  6. zullen ondergaan
o.v.t.t.
  1. zou ondergaan
  2. zou ondergaan
  3. zou ondergaan
  4. zouden ondergaan
  5. zouden ondergaan
  6. zouden ondergaan
diversen
  1. onderga!
  2. ondergaat!
  3. ondergaan
  4. ondergaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ondergaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
fall achteruitgang; afname; baisse; daling; deflatie; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; minder worden; najaar; neervallen; prijsdaling; prijsverlaging; terechtkomen; teruggang; terugloop; val; vermindering
set accumulatie; bende; benoemde set; bepaalde hoeveelheid; concours; groep; groep van twee of meer; hoop; kliek; koppel; manche; onderonsje; partij; pot; samenscholing; set; span; stel; strijd; troep; wedstrijd
sink aanrecht; gootsteen; sink; spoelbak; wasbak; wastafel
VerbRelated TranslationsOther Translations
be killed ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
break down bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan afbreken; afknappen; begeven; beëindigen; breken; er vanaf breken; flippen; forceren; in elkaar klappen; inklappen; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; stukmaken; uit elkaar halen; verbreken; verbrijzelen
fall ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; raken; sneuvelen; sodemieteren; sterven; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken
go down ondergaan afdalen; afnemen; dateren; inkrimpen; krimpen; landen; minder worden; naar beneden dalen; naar beneden gaan; naar beneden komen; naar beneden lopen; neerdalen; neergaan; neerkomen; omlaag gaan; omlaaggaan; omlaagkomen; slinken; teruggaan; teruggrijpen; verkleinen; verminderen
go to pieces ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan begeven; flippen
go to the dogs bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan
go to wrack and ruin ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan
go under onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
have a breakdown bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan
perish onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; zinken bezwijken; breken; doodgaan; heengaan; inslapen; kapot gaan; omkomen; ontbinden; overlijden; rotten; sneuvelen; sterven; stuk gaan; vallen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten; wegvallen
set onder water gaan; ondergaan; zinken deponeren; gelijkzetten; initiëren; inklinken; leggen; neerleggen; neerzetten; op gang brengen; plaatsen; situeren; stationeren; stijf worden; stremmen; synchroniseren; zetten; zich afspelen
sink onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; doen zinken; inkrimpen; inzinken; kelderen; krimpen; minder worden; slinken; verkleinen; verminderen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
submerge onder water gaan; ondergaan; zinken onder water zetten; onderlopen; overspoelen
succumb onder water gaan; ondergaan; zinken bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
suffer onder water gaan; ondergaan; zinken boeten; lijden; ontgelden
undergo ondergaan
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
set star; strak; strakgespannen; verstard
ModifierRelated TranslationsOther Translations
break down ongerede
suffer leien

Wiktionary Translations for ondergaan:

ondergaan
verb
  1. onderhevig gemaakt worden
  2. te gronde gaan
ondergaan
verb
  1. to observe or undergo
  2. put up with
  3. to endure patiently
  4. to endure (6)
  5. to endure
  6. of a heavenly body: to disappear below the horizon
  7. to experience
  8. to suffer or endure

Cross Translation:
FromToVia
ondergaan incur; suffer; sustain erleiden — etwas körperlich oder seelisch Unangenehmes erleben; eine unangenehme Erfahrung machen
ondergaan endure; abide; bear; put up with; suffer; sustain; ail endurersouffrir, supporter avec fermeté, constance.
ondergaan perish périrprendre fin ; cesser d’être.
ondergaan receive; accredit; abide; put up with; sustain souffrirsentir de la douleur.

External Machine Translations: