Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. pin:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pins from Dutch to English

pin:

pin [de ~] noun

  1. de pin (pen; klem)
    the pin; the peg; the plug
    • pin [the ~] noun
    • peg [the ~] noun
    • plug [the ~] noun
  2. de pin (speld)
    the pin; the badge; the flag
  3. de pin (tentharing; haring)
    the tent pin; the tent peg

Translation Matrix for pin:

NounRelated TranslationsOther Translations
badge pin; speld badge; decoratie; ereteken; insigne; kenteken; merkteken; munt; onderscheiding; onderscheidingsteken; ordeteken; penning; plaatje als herkenningsteken; ridderorde; speldje; teken
flag pin; speld banier; lis; markering; ruitertje; standaard; vaan; vaandel; vendel; vlag; wimpel
peg klem; pen; pin borgmoer; borrel; haak; haakje; keg; keil; muurplug; neut; ophanghaak; ophanghaakje; plug; spie; staande receptie; wig
pin klem; pen; pin; speld borgmoer; speldje; spie
plug klem; pen; pin muurplug; plug; steekcontact; stekker; stekkertje
tent peg haring; pin; tentharing haring; tenthaak
tent pin haring; pin; tentharing haring; tenthaak
VerbRelated TranslationsOther Translations
flag markeren
pin dichtspelden; pinnen; spelden; vastmaken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden
plug adverteren; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; per advertentie aanbieden; stoppen

Related Words for "pin":


Wiktionary Translations for pin:

pin
noun
  1. een dun metalen staafje waarmee iets bevestigd kan worden
pin
noun
  1. small device; small needle with no eye

Cross Translation:
FromToVia
pin butt; peg; cotter-pin about — constr|fr extrémité par laquelle une pièce de charpente, de menuiserie ou de métal est assemblée avec une autre.