Dutch

Detailed Translations for begrenzend from Dutch to Spanish

begrenzen:

begrenzen verb (begrens, begrenst, begrenste, begrensten, begrenst)

  1. begrenzen (afpalen; afbakenen; afzetten; omlijnen)
  2. begrenzen (van grenzen voorzien; afgrenzen)

Conjugations for begrenzen:

o.t.t.
  1. begrens
  2. begrenst
  3. begrenst
  4. begrenzen
  5. begrenzen
  6. begrenzen
o.v.t.
  1. begrenste
  2. begrenste
  3. begrenste
  4. begrensten
  5. begrensten
  6. begrensten
v.t.t.
  1. heb begrenst
  2. hebt begrenst
  3. heeft begrenst
  4. hebben begrenst
  5. hebben begrenst
  6. hebben begrenst
v.v.t.
  1. had begrenst
  2. had begrenst
  3. had begrenst
  4. hadden begrenst
  5. hadden begrenst
  6. hadden begrenst
o.t.t.t.
  1. zal begrenzen
  2. zult begrenzen
  3. zal begrenzen
  4. zullen begrenzen
  5. zullen begrenzen
  6. zullen begrenzen
o.v.t.t.
  1. zou begrenzen
  2. zou begrenzen
  3. zou begrenzen
  4. zouden begrenzen
  5. zouden begrenzen
  6. zouden begrenzen
diversen
  1. begrens!
  2. begrenst!
  3. begrenst
  4. begrenzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for begrenzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
abrir opendoen; openmaken
alzar omhoog steken; opsteken
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
amputar afzetten; amputatie; amputeren; wegnemen
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
clarear lichter worden; oplichten
colocar neerzetten
dar un sablazo houwen
delimitar afbakenen; afbakening; afpalen; aftekenen
demarcar afbakenen; afbakening; afpalen
depositar neerzetten
desconectar loskoppelen
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
proyectar projecteren
VerbRelated TranslationsOther Translations
abrir afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aankaarten; aanknopen; aansnijden; beginnen; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; inluiden; kraken; losbreken; loskrijgen; losmaken; losslaan; lostornen; ontgrendelen; ontsluiten; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; openschuiven; openslaan; openstellen; opentrekken; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; tornen; uithalen; uittrekken; vrijgeven
acorralar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; indammen; inkapselen; inperken; insluiten; limiteren; omsingelen; omsluiten; omvatten; toevoegen
acotar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aannemen; aanvaarden; accepteren; afzetten; beknotten; beperken; neppen; omranden
agrandarse afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
alzar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afzetten; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omranden; opdraaien; opheffen; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; optillen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; tillen; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
amanecer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afzetten; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omranden; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
amañar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; neppen; omranden; sjoemelen
amover afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
amputar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; amputeren
apagar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afdempen; afdempen van geluid; afsluiten; afzetten; blussen; doven; neppen; prenten; smoren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitademen; uitblazen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
apear afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; beknotten; beperken; neppen; omranden
apoyarse en afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanleunen; afzetten; leunen tegen; omranden
atrabancar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; keutelen; neppen; omranden
camelar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen flemen; flikflooien; neppen
cercar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afdekken; afschermen; afschutten; afzetten; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; insluiten; neppen; omcirkelen; omleggen; omranden; omsingelen; omsluiten
cerrar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aantrekken; afgrendelen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzien van rechtsvervolging; beknotten; beperken; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtvallen; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; op slot doen; op slot zetten; schutten; seponeren; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen; zich sluiten
chafallar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; flodderen; knoeien; neppen; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen
chapucear afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanklooien; aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; kladden; klooien; knoeien; modderen; morsen; neppen; prutsen; rommelen; rotzooi maken; rotzooien; scharrelen; vlekken
clarear afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; laken; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; oplichten; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
clarecer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen bliksemen; lichten; lichter worden van kleur; oplichten; weerlichten
colocar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanbinden; aanknopen; beginnen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
dar salida afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; laten uitstappen; omranden; verneuken
dar un sablazo afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen neppen
definir afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afschilderen; bepalen; beschrijven; definiëren; determineren; nader omschrijven; omschrijven; preciseren; schetsen; vaststellen
delimitar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen omheinen; uitstippelen; uitzetten
demarcar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen met pen overtekenen; omheinen; overtrekken; uitstippelen; uitzetten
depositar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; afzien van rechtsvervolging; beknotten; beperken; betrappen; bewaren; bijstorten; bijzetten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerleggen; neerzetten; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; stationeren; storten; tussenleggen; verneuken; wegleggen; zetten
derrocar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afsmijten; afwerpen; afzetten; amputeren; beknotten; beperken; omduwen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omstoten; omvergooien; omverstoten; omverwerpen; omwerpen
desahuciar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen inschrijven; opgeven
desalojar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen evacueren; leegruimen; ontruimen
desconectar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afkoppelen; afsluiten; afzetten; amputeren; concluderen; debrayeren; dichtdoen; een gevolgtrekking maken; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontkoppelen; opmaken uit; stilzetten; stoppen; tornen; tot stilstand brengen; uitdoen; uithalen; uitmaken; uitschakelen; uittrekken; uitzetten; verbinding verbreken; verneuken
deslindar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen beknotten; beperken
destituir afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; amputeren; beknotten; beperken; omranden; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; sturen; toezenden; uitsturen; verneuken; verzenden; wegsturen; wegzenden
destronar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; amputeren; beknotten; beperken; neppen; onttronen; verneuken
elaborar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afwisselen; behandelen; boetseren; fabriceren; herzien; maken; modelleren; ontplooien; ontwikkelen; produceren; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; uitstippelen; uitzetten; veranderen; vervaardigen; verwisselen; verzorgen; voortbrengen; vorm geven; vormen; wijzigen
embarullar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen neppen; sjoemelen; verhaspelen
embaucar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen
emporcarse afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; keutelen; neppen; omranden
enredar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; compliceren; ingewikkeld maken; intrigeren; konkelen; kuipen; moeilijk maken; neppen; obsederen; oppoken; opstoken; poken; sjoemelen; stoken; verwikkelen
ensuciarse afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen keutelen; kladden; knoeien; morsen; smerig worden; vies worden; vlekken
estafar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanpakken; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; beknotten; belazeren; beperken; besodemieteren; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; neppen; oplichten; te pakken nemen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; zwendelen
formular afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen formuleren; fraseren; in een formule brengen; inkleden; verbaliseren; verwoorden
frangollar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aanklooien; aanrommelen; aanrotzooien; afzetten; bedotten; klooien; knoeien; neppen; rotzooien; scharrelen; tillen
hacer mal afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aandoen; aanmodderen; afzetten; bedotten; belasteren; benadelen; broddelen; duperen; grieven; iets misdoen; kladden; knauwen; knoeien; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; misdragen; misdrijven; morsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; neppen; pijn bezorgen; pijn doen; prutsen; rommelen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; tillen; vlekken; zeer doen
hacer una mala jugada afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen bedonderen; bezwendelen; neppen; verneuken; vreemdgaan
levantar afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aansteken; aanstrijken; arrangeren; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; opstijgen; optillen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; tillen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
limitar afgrenzen; begrenzen; van grenzen voorzien beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; grenzen; grenzen aan; indammen; inkapselen; inperken; insluiten; limiteren; toevoegen
mancharse afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen keutelen; neppen
mentir afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; bedotten; jokken; liegen; neppen; tillen; verneuken
pegarle a una persona afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen neppen; verneuken
perfilar afbakenen

Wiktionary Translations for begrenzen:

begrenzen
verb
  1. beperken, limiteren
  2. (overgankelijk) beperken, limiteren

Cross Translation:
FromToVia
begrenzen limitar bound — to surround a territory
begrenzen confinar confine — to restrict; to keep within bounds
begrenzen limitar; restringir limiter — Servir de ligne de démarcation à un terrain, à un pays.