Dutch

Detailed Translations for zich from Dutch to Spanish

zich:


Translation Matrix for zich:

NounRelated TranslationsOther Translations
jawoord
OtherRelated TranslationsOther Translations
se zich; zichzelf elkaar; elkander; mekaar; men
zich; zichzelf inderdaad; ja
sí misma zich; zichzelf
sí mismas zich; zichzelf
sí mismo zich; zichzelf
sí mismos zich; zichzelf
ModifierRelated TranslationsOther Translations
se hen; hun
inderdaad; ja; jawel; jazeker; voorwaar; wel

Related Definitions for "zich":

  1. wederkerend1
    • hij wast zich1

Wiktionary Translations for zich:


Cross Translation:
FromToVia
zich desmarcar; distanciar dissociate — to part, stop associating
zich vestirse; ponerse don — put on clothes
zich atrincherar entrench — establish financial position
zich sí mismo; él mismo himself — (reflexive) male person as the previously mentioned object
zich postrarse; prosternarse kowtow — kneel such that forehead touches ground
zich injerirse; inmiscuirse; entrometerse meddle — to interfere in affairs
zich presentar occur — present itself
zich meter la pata ↔ put one's foot in one's mouth — misspeak; say something embarrassing or wrong
zich preguntar query — ask a question
zich alejarse recede — move back, move away
zich resolver resolve — make a firm decision
zich se sepronom personnel de la troisième personne des deux genres et des deux nombres, utilisé comme complément d’objet d’un verbe transitif direct ou indirect.
zich usurpar usurper — S’emparer, par violence ou par ruse, d’un bien, d’une souveraineté, d’une dignité, etc.

tot zich nemen:

tot zich nemen verb (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)

  1. tot zich nemen (verorberen; consumeren; vreten; )
  2. tot zich nemen (nuttigen; eten; consumeren; )

Conjugations for tot zich nemen:

o.t.t.
  1. neem mij tot zich
  2. neemt je tot zich
  3. neemt zich tot zich
  4. nemen ons tot zich
  5. nemen ons tot zich
  6. nemen ons tot zich
o.v.t.
  1. me
  2. je
  3. zich
  4. ons
  5. je
  6. zich
v.t.t.
  1. ben mij tot zich genomen
  2. bent je tot zich genomen
  3. is zich tot zich genomen
  4. zijn ons tot zich genomen
  5. zijn je tot zich genomen
  6. zijn zich tot zich genomen
v.v.t.
  1. was mij tot zich genomen
  2. was je tot zich genomen
  3. was zich tot zich genomen
  4. waren ons tot zich genomen
  5. waren je tot zich genomen
  6. waren zich tot zich genomen
o.t.t.t.
  1. zal mij zich nemen
  2. zult je zich nemen
  3. zal zich zich nemen
  4. zullen ons zich nemen
  5. zullen je zich nemen
  6. zullen zich zich nemen
o.v.t.t.
  1. zou mij zich nemen
  2. zou je zich nemen
  3. zou zich zich nemen
  4. zouden ons zich nemen
  5. zouden je zich nemen
  6. zouden zich zich nemen
diversen
  1. neem je tot zich!
  2. neemt u tot zich!
  3. tot zich genomen
  4. tot zich nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tot zich nemen:

NounRelated TranslationsOther Translations
devorar bikken; vreten
VerbRelated TranslationsOther Translations
aprovechar consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opeten; opvreten; profiteren; toepassen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken; voordeel trekken; vreten
atiborrarse bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
cenar consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; eten; opeten; schaften; souperen; tafelen; uitgebreid eten
comer consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen bikken; binnenkrijgen; dineren; eten; naar binnen werken; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; tafelen; uitgebreid eten; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
consumir consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; opeten; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verdragen; verduren; verstoken; verteren; verwerken; vreten
devorar bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen

Related Translations for zich