Dutch

Detailed Translations for aanmaanden from Dutch to Spanish

aanmanen:

aanmanen verb (maan aan, maant aan, maande aan, maanden aan, aangemaand)

  1. aanmanen (aanmanen tot een verplichting; sommeren; manen)

Conjugations for aanmanen:

o.t.t.
  1. maan aan
  2. maant aan
  3. maant aan
  4. manen aan
  5. manen aan
  6. manen aan
o.v.t.
  1. maande aan
  2. maande aan
  3. maande aan
  4. maanden aan
  5. maanden aan
  6. maanden aan
v.t.t.
  1. heb aangemaand
  2. hebt aangemaand
  3. heeft aangemaand
  4. hebben aangemaand
  5. hebben aangemaand
  6. hebben aangemaand
v.v.t.
  1. had aangemaand
  2. had aangemaand
  3. had aangemaand
  4. hadden aangemaand
  5. hadden aangemaand
  6. hadden aangemaand
o.t.t.t.
  1. zal aanmanen
  2. zult aanmanen
  3. zal aanmanen
  4. zullen aanmanen
  5. zullen aanmanen
  6. zullen aanmanen
o.v.t.t.
  1. zou aanmanen
  2. zou aanmanen
  3. zou aanmanen
  4. zouden aanmanen
  5. zouden aanmanen
  6. zouden aanmanen
diversen
  1. maan aan!
  2. maant aan!
  3. aangemaand
  4. aanmanende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanmanen:

NounRelated TranslationsOther Translations
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
requerir aanspraak maken op; claim
VerbRelated TranslationsOther Translations
aconsejar aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanprijzen; aanraden; adviseren; iemand aansporen; manen; raadgeven; recommanderen; van raad dienen
amanecer aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanbreken van de dag; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
citar a juicio aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanschrijven; aanzeggen; dagen; dagvaarden; kennis geven; konde doen; ontbieden; oproepen; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
exhortar aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren iemand aansporen; manen
intimar aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren aanschrijven; aanzeggen; kennis geven; konde doen
requerir aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren iemand aansporen; manen; ontbieden; oproepen; rekwisiteren; sommeren

Wiktionary Translations for aanmanen:

aanmanen
verb
  1. aansporen, manen

Cross Translation:
FromToVia
aanmanen reclamar; requerir; recordar einmahnen — an eine Verpflichtung oder Schuld erinnern
aanmanen amonestar; reprender admonester — Faire une sévère réprimande à quelqu’un, sans condamner, mais avertit de ne pas recommencer.
aanmanen amonestar; reprender engagermettre en gage, donner en gage.
aanmanen amonestar; reprender exhorterexciter, encourager par ses paroles.
aanmanen amonestar; reprender; reprobar; vituperar; reprochar; regañar; amenazar; reñir gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent.
aanmanen llevar; reprender reprendre — Prendre de nouveau. (Sens général)
aanmanen amonestar; reprender; reprobar; censurar; vituperar; reprochar; regañar réprimanderreprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute.