Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. funderen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for fundeer from Dutch to Spanish

funderen:

funderen verb (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)

  1. funderen (baseren)
  2. funderen (grondvesten; gronden)
    fundar
  3. funderen (onderheien; onderbouwen)

Conjugations for funderen:

o.t.t.
  1. fundeer
  2. fundeert
  3. fundeert
  4. funderen
  5. funderen
  6. funderen
o.v.t.
  1. fundeerde
  2. fundeerde
  3. fundeerde
  4. fundeerden
  5. fundeerden
  6. fundeerden
v.t.t.
  1. heb gefundeerd
  2. hebt gefundeerd
  3. heeft gefundeerd
  4. hebben gefundeerd
  5. hebben gefundeerd
  6. hebben gefundeerd
v.v.t.
  1. had gefundeerd
  2. had gefundeerd
  3. had gefundeerd
  4. hadden gefundeerd
  5. hadden gefundeerd
  6. hadden gefundeerd
o.t.t.t.
  1. zal funderen
  2. zult funderen
  3. zal funderen
  4. zullen funderen
  5. zullen funderen
  6. zullen funderen
o.v.t.t.
  1. zou funderen
  2. zou funderen
  3. zou funderen
  4. zouden funderen
  5. zouden funderen
  6. zouden funderen
en verder
  1. is gefundeerd
  2. zijn gefundeerd
diversen
  1. fundeer!
  2. fundeert!
  3. gefundeerd
  4. funderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for funderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
basar funderen; onderbouwen; onderheien begronden
basar en baseren; funderen aarden; gronden
fundamentar funderen; onderbouwen; onderheien aarden; gronden
fundar funderen; gronden; grondvesten; onderbouwen; onderheien aarden; arrangeren; begronden; bouwen; construeren; gronden; iets op touw zetten; initiëren; instellen; invoeren; koloniseren; op gang brengen; oprichten; regelen; settelen; stichten; vestigen

Wiktionary Translations for funderen:

funderen
verb
  1. een fundering aanbrengen

Cross Translation:
FromToVia
funderen apuntalar; sustentar underpin — To support from below with props or masonry
funderen fundar; instituir; motivar fonderasseoir un bâtiment, un édifice sur des fondements.