Dutch

Detailed Translations for genept from Dutch to Spanish

neppen:

Conjugations for neppen:

o.t.t.
  1. nep
  2. nept
  3. nept
  4. neppen
  5. neppen
  6. neppen
o.v.t.
  1. nepte
  2. nepte
  3. nepte
  4. nepten
  5. nepten
  6. nepten
v.t.t.
  1. heb genept
  2. hebt genept
  3. heeft genept
  4. hebben genept
  5. hebben genept
  6. hebben genept
v.v.t.
  1. had genept
  2. had genept
  3. had genept
  4. hadden genept
  5. hadden genept
  6. hadden genept
o.t.t.t.
  1. zal neppen
  2. zult neppen
  3. zal neppen
  4. zullen neppen
  5. zullen neppen
  6. zullen neppen
o.v.t.t.
  1. zou neppen
  2. zou neppen
  3. zou neppen
  4. zouden neppen
  5. zouden neppen
  6. zouden neppen
en verder
  1. ben genept
  2. bent genept
  3. is genept
  4. zijn genept
  5. zijn genept
  6. zijn genept
diversen
  1. nep!
  2. nept!
  3. genept
  4. neppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for neppen:

NounRelated TranslationsOther Translations
alzar omhoog steken; opsteken
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
clarear lichter worden; oplichten
colocar neerzetten
dar un sablazo houwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
acotar neppen aannemen; aanvaarden; accepteren; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; omlijnen; omranden
alzar neppen aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; opheffen; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; optillen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; tillen; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
amanecer neppen aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; omlijnen; omranden; oplichten; schijnen; sommeren; sprankelen; stralen; twinkelen; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
amañar neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; omranden; sjoemelen
apagar neppen afbakenen; afdempen; afdempen van geluid; afpalen; afsluiten; afzetten; begrenzen; blussen; doven; omlijnen; prenten; smoren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitademen; uitblazen; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
apear neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; omlijnen; omranden
atrabancar neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; keutelen; omlijnen; omranden
camelar neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; flemen; flikflooien; omlijnen
cercar neppen afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; insluiten; omcirkelen; omleggen; omlijnen; omranden; omsingelen; omsluiten
chafallar neppen aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; flodderen; knoeien; omlijnen; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen
chapucear neppen aanklooien; aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; broddelen; kladden; klooien; knoeien; modderen; morsen; omlijnen; prutsen; rommelen; rotzooi maken; rotzooien; scharrelen; vlekken
clarear neppen aanrekenen; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; flikkeren; fonkelen; gispen; glanzen; laken; lichter worden van kleur; nadragen; omlijnen; oplichten; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
colocar neppen aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; beknotten; beperken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
dar un sablazo neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
defraudar neppen achterhouden; achteroverdrukken; afzetten; bedonderen; bedriegen; bedrogen worden; beduvelen; belazeren; beschamen; besodemieteren; bezwendelen; flessen; gappen; inpikken; jatten; misleiden; ontvreemden; oplichten; pikken; stelen; teleurstellen; verdonkeremanen; verduisteren; vertrouwen schenden; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken; zwendelen
destronar neppen afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; beknotten; beperken; omlijnen; onttronen; verneuken
embarullar neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; sjoemelen; verhaspelen
emporcarse neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; keutelen; omlijnen; omranden
enredar neppen aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; compliceren; ingewikkeld maken; intrigeren; konkelen; kuipen; moeilijk maken; obsederen; omlijnen; oppoken; opstoken; poken; sjoemelen; stoken; verwikkelen
estafar neppen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; begrenzen; beknotten; belazeren; beperken; besodemieteren; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; omlijnen; oplichten; te pakken nemen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; zwendelen
frangollar neppen aanklooien; aanrommelen; aanrotzooien; afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; klooien; knoeien; omlijnen; rotzooien; scharrelen; tillen
hacer mal neppen aandoen; aanmodderen; afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; belasteren; benadelen; broddelen; duperen; grieven; iets misdoen; kladden; knauwen; knoeien; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; misdragen; misdrijven; morsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; omlijnen; pijn bezorgen; pijn doen; prutsen; rommelen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; tillen; vlekken; zeer doen
hacer una mala jugada neppen afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; begrenzen; bezwendelen; omlijnen; verneuken; vreemdgaan
mancharse neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; keutelen; omlijnen
mentir neppen afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; jokken; liegen; omlijnen; tillen; verneuken
pegarle a una persona neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; verneuken
robar con engaño neppen aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; doen ontvlammen; omlijnen; verneuken
sablear neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
socaliñar neppen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen; verneuken
timar neppen aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrenzen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; grijpen; heffen; lichten; misleiden; omhoog brengen; omhoogheffen; omlijnen; opheffen; oplichten; optillen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; vreemdgaan; zwendelen
tomar el pelo neppen afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; beetnemen; begrenzen; foppen; in het ootje nemen; jokken; liegen; omlijnen; tillen; verneuken; wijsmaken

Related Words for "neppen":