Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. neuzen:


Dutch

Detailed Translations for neusden from Dutch to Spanish

neuzen:

neuzen verb (neus, neust, neusde, neusden, geneusd)

  1. neuzen (speuren)

Conjugations for neuzen:

o.t.t.
  1. neus
  2. neust
  3. neust
  4. neuzen
  5. neuzen
  6. nneuzen
o.v.t.
  1. neusde
  2. neusde
  3. neusde
  4. neusden
  5. neusden
  6. neusden
v.t.t.
  1. heb geneusd
  2. hebt geneusd
  3. heeft geneusd
  4. hebben geneusd
  5. hebben geneusd
  6. hebben geneusd
v.v.t.
  1. had geneusd
  2. had geneusd
  3. had geneusd
  4. hadden geneusd
  5. hadden geneusd
  6. hadden geneusd
o.t.t.t.
  1. zal neuzen
  2. zult neuzen
  3. zal neuzen
  4. zullen neuzen
  5. zullen neuzen
  6. zullen neuzen
o.v.t.t.
  1. zou neuzen
  2. zou neuzen
  3. zou neuzen
  4. zouden neuzen
  5. zouden neuzen
  6. zouden neuzen
diversen
  1. neus!
  2. neust!
  3. geneusd
  4. neuzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for neuzen:

NounRelated TranslationsOther Translations
rastrear dreggen
VerbRelated TranslationsOther Translations
curiosear neuzen; speuren naspeuring doen; om zich heen kijken; rechercheren; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; snuffelen; snuffelen aan; speuren; struinen
husmear en neuzen; speuren grasduinen; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren
rastrear neuzen; speuren crawlen; doorvorsen; dreggen; eggen; met een eg bewerken; naslaan; naspeuren; naspeuring doen; nasporen; onderzoeken; opzoeken; rechercheren; snuffelen; speuren

Related Words for "neuzen":


External Machine Translations: