Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. notuleren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for notuleer from Dutch to Spanish

notuleren:

notuleren verb (notuleer, notuleert, notuleerde, notuleerden, genotuleerd)

  1. notuleren

Conjugations for notuleren:

o.t.t.
  1. notuleer
  2. notuleert
  3. notuleert
  4. notuleren
  5. notuleren
  6. notuleren
o.v.t.
  1. notuleerde
  2. notuleerde
  3. notuleerde
  4. notuleerden
  5. notuleerden
  6. notuleerden
v.t.t.
  1. heb genotuleerd
  2. hebt genotuleerd
  3. heeft genotuleerd
  4. hebben genotuleerd
  5. hebben genotuleerd
  6. hebben genotuleerd
v.v.t.
  1. had genotuleerd
  2. had genotuleerd
  3. had genotuleerd
  4. hadden genotuleerd
  5. hadden genotuleerd
  6. hadden genotuleerd
o.t.t.t.
  1. zal notuleren
  2. zult notuleren
  3. zal notuleren
  4. zullen notuleren
  5. zullen notuleren
  6. zullen notuleren
o.v.t.t.
  1. zou notuleren
  2. zou notuleren
  3. zou notuleren
  4. zouden notuleren
  5. zouden notuleren
  6. zouden notuleren
en verder
  1. is genotuleerd
  2. zijn genotuleerd
diversen
  1. notuleer!
  2. notuleert!
  3. genotuleerd
  4. notulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for notuleren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
redactar el acta notuleren

Wiktionary Translations for notuleren:


Cross Translation:
FromToVia
notuleren minutar minute — to write

External Machine Translations: