Dutch

Detailed Translations for remplaceer from Dutch to Spanish

remplaceren:

remplaceren verb (remplaceer, remplaceert, remplaceerde, remplaceerden, geremplaceerd)

  1. remplaceren (vervangen; vernieuwen; verwisselen; aflossen)
  2. remplaceren

Conjugations for remplaceren:

o.t.t.
  1. remplaceer
  2. remplaceert
  3. remplaceert
  4. remplaceren
  5. remplaceren
  6. remplaceren
o.v.t.
  1. remplaceerde
  2. remplaceerde
  3. remplaceerde
  4. remplaceerden
  5. remplaceerden
  6. remplaceerden
v.t.t.
  1. heb geremplaceerd
  2. hebt geremplaceerd
  3. heeft geremplaceerd
  4. hebben geremplaceerd
  5. hebben geremplaceerd
  6. hebben geremplaceerd
v.v.t.
  1. had geremplaceerd
  2. had geremplaceerd
  3. had geremplaceerd
  4. hadden geremplaceerd
  5. hadden geremplaceerd
  6. hadden geremplaceerd
o.t.t.t.
  1. zal remplaceren
  2. zult remplaceren
  3. zal remplaceren
  4. zullen remplaceren
  5. zullen remplaceren
  6. zullen remplaceren
o.v.t.t.
  1. zou remplaceren
  2. zou remplaceren
  3. zou remplaceren
  4. zouden remplaceren
  5. zouden remplaceren
  6. zouden remplaceren
en verder
  1. is geremplaceerd
  2. zijn geremplaceerd
diversen
  1. remplaceer!
  2. remplaceert!
  3. geremplaceerd
  4. remplacerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for remplaceren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
cambiar aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen Wisselen; afwisselen; amenderen; converteren; fluctueren; hernieuwen; herstellen; herzien; iets omdraaien; inruilen; inwisselen; kenteren; modificeren; omkeren; omruilen; omwerken; omwisselen; omzetten; omzwaaien; overstappen; renoveren; restaureren; ruilen; variëren; veranderen; verbeteren; vernieuwen; verruilen; verwisselen; wijzigen; wisselen
cambiar por aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen afwisselen; converteren; herzien; omzetten; veranderen; verwisselen; wijzigen
reemplazar aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen aanschouwen; bekijken; kijken; negeren; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; talrijker maken; turen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; vervangen; zien
renovar aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen beteren; bijwerken; corrigeren; goedmaken; hernieuwen; herstellen; herzien; in goede staat brengen; nieuw leven inblazen; opknappen; opnieuw doen; overdoen; renoveren; repareren; restaureren; verbeteren; verbouwen; vernieuwen; vertimmeren; wederopbouwen
reponer aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen terugleggen; terugplaatsen; terugzetten
sustituir aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
volver a poner remplaceren terugleggen; terugplaatsen; terugzetten
volver a su lugar remplaceren terugleggen; terugplaatsen; terugzetten